Eerherstel voor Joseph McCarthy Print
Written by Koenraad Elst   
Sunday, 08 June 2014 13:42

Veertig jaar geleden, op 2 december 1954, sprak de Amerikaa­nse senaat een blaam uit over de Republikeinse senator uit Wisconsin, Joseph McCarthy, waardoor een einde kwam aan zijn werk in het Permanent Investigating Subcommittee, de senaatskommissie die de kommunis­tische in­filtratie in het openbaar leven van de VS onder­zocht. Let wel, deze blaam betrof niet enige onjuistheid in McCarthy's aantij­gingen tegen gedoodverfde kommunisten, maar een geval van beledigend taalgebruik jegens een andere senaats­kommissie. Toch is de naam McCarthy synoniem geworden met een "hyster­ische" en "paranoïde" anti-kom­munistische "heksenjacht", waarbij ook tal van eerbare, demokratisch gezinde medeburg­ers valselijk als kommunist gebrandmerkt werden. Het is tijd om dat beeld wat bij te stellen.

 

 

Het verlies van China

 

Men kon eenvoudig in de werken van Lenin en andere erkende ideologen verifië­ren dat het kommunisme de verover­ing van de hele wereld beoogde, en dat daartoe alle middelen gebruikt zouden worden (slechts beperkt door strategi­sche, niet door morele overwegingen), ook in­filtratie in de instellingen van "bourgeois-demok­ratische" staten. In de VS was men onmiddellijk na de Tweede Werel­doorlog met de neus op deze feitelijkheid gedrukt, onder­meer door de onthullingen van spionage in de VS door de overlopers als Igor Gouzenko in september 1945. De ernst van de kommunis­tische dreiging op wereldschaal werd vervolgens ondubbel­zin­nig gedemonstre­erd door de machtsov­ername in de Oos­teuropese landen, de poging tot machtsgreep in Grieken­land (waar de VS de Britse interven­tiemacht moesten bijsprin­gen), en vooral door de overwin­ning van Mao Tsetoeng in de Chinese burgeroorlog (1946-49).

De rechtzetting van de nu heersende visie op Mao's machtsgreep is werk voor een volgend artikel. Wat we hier alvast moeten stellen, is dat beleidsdaden van de VS-regering (de trouweloze zgn. bondgenoot van de wettige Chinese reg­ering van Tsjiang Kaisjek) een doorslaggevende rol in Mao's zege gespeeld hebben; en dat het VS-beleid tot 1948, toen het al te laat was om het tij te keren, geïnfor­meerd was door een bij­zonder welwillende kijk op het maoïsme. Hoewel Mao zichzelf altijd expliciet als kom­munist en volgeling van Stalin omschreef, hield de leidende klasse in de VS hardnekkig vast aan het verhaaltje dat Mao alleen maar een "agrarisch hervormer" was: d.m.v. een flinke dosis ekonomische hulp zou hij zeker in het plurali­stisch-demok­ratische kamp gebracht (of "gehouden") kunnen worden.

Het China-beeld van de VS-regering werd in doorslag­gevende mate bepaald door het parastatale Institute of Pacific Relatio­ns, dat bemand was met gedreven voorstan­ders van een machtsoverdra­cht aan Mao. Sommige IPR-mensen waren kommunistische partij­leden, bv. de financier Frederick Vanderbilt Field, anderen waren infor­mele, louter ideologi­sche Mao-sup­porters, zgn. fellow-travellers, bv. Owen Lattimore. Deze "reisgezellen" waren mensen die zich niet aan de partij-discipline onder­wierpen maar de kommunis­tische doelstellin­gen wel steun­den; Lenin had voorzien dat dit type van groot nut kon zijn als weg­bereider van kom­munis­tische machtsover­names. In ieder geval waren de IPR-mensen de eerste verdachten toen de VS-leiding zich de vraag ging stellen wie "het verlies van China" bewerkstel­ligd had. Toen de kommunis­tische in­filtratie in deze strategische instelling eenmaal duidelijk was, drong het vermoeden zich op dat dit slechts een stukje van een wijdvertakt in­filtratienetwerk vormde. Alleszins stof genoeg voor een ernstig onderzoek, vooral in het State Department (Buitenlandse Zaken).

 

 

McCarthy beschuldigt

 

Een van de bekendste verdachten was BZ-topambtenaar Alger Hiss, die ondermeer betrokken was geweest bij de opstelling van het Verdrag van Jalta, de uitverkoop van Oost-Europa aan Stalin. Zijn proces wegens spionage eindigde onbes­list, maar nadien bleek dat hij zich eruit gepraat had door meineed, en voor dat feit werd hij tenslotte wel veroor­deeld op 21 januari 1950. Kort daarop, op 9 februari 1950, formuleerde senator McCarthy tijdens een speech in Wheeling (West Virginia) de aantijging dat het State Department in ernstige mate door kommunisten geïnfiltreerd was.

Er was inhoudelijk weinig origineels in zijn speech, waarvan een deel bijna letterlijk herhaalde wat ene Richard Nixon kort tevoren ook betoogd had. Al enkele jaren onderzocht het House Un-American Activities Committee de kommunistische banden van publieke figuren, met als meest opzichtig mikpunt het linksgerichte Hol­lywood-milieu (met ondermeer Walt Disney als informant). Het FBI kon in de volgende maanden enkele belangrijke Sovjet-agenten ar­resteren, wier beken­tenissen de aktieve binding tussen de Sovjet-strategie en de Amerikaanse linkerzijde nog beves­tigden. Op 25 juni begon de kommunis­tische invasie van Zuid-Korea, en daarmee kwam McCarthy's kampanje helemaal op dreef.

Het is de job van het parlement, de bestuurders te kontroleren, en McCarthy nam die demokratische plicht ernstig. Hij ondervroeg dus mensen die verantwoordelijke posities hadden in overheidsdiensten en in het leger. Als getuigen ten laste traden vooral tal van ex-kommunisten op, die in de nu dominerende versie als "beroeps-anti-kommunis­ten" afgedaan worden, maar van wie men niet kon ontkennen dat zij goed op de hoogte waren. In duidelijke gevallen van spionage volgde rechtsvervolging, meestal was ontslag het ergst mogelijke gevolg van een negatieve beoordeling door McCarthy's senaatskommissie.

 

 

Botheid

 

Bepaalde senatoren hadden echter een afkeer van de agressieve ondervragingsstijl van McCarthy en zijn nog bottere assis­tenten. Zonder zweem van twijfel stelde hij zijn vragen vanuit het perspektief dat de verdachte schuldig was. Men kan hem kwalijk nemen dat hij in zijn rek­wisitoor nogal sterk extrapoleerde: vanuit beperkte gegevens plausibele doch onbewezen verreikende konklusies trekken. McCarthy's bewijsvoer­ing dat iemands rol in de politieke besluitvor­ming objek­tief de kommunis­tische belangen diende, of dat iemand in het verleden aan zijn kommunistische sympathieën uiting had gegeven, was door­gaans onberispelijk maar juridisch niet voldoende. (Ook presid­ent Roosevelt was objektief een loopjongen van Stalin, en toch was hij geen spion, geen kommunist en geen doelbewuste vijand van de Amerikaanse belangen.)

Anderzijds had hij weinig keus, want krachtens het Vijfde Amendement bij de VS-Grondwet mag men weigeren vragen te beantwoorden wanneer dit op zelfbeschuldiging zou neerkom­en, en niemand kwam dus zeggen: "Ja, ik ben kom­munist." Dat iemand het Vijfde Amendement inriep om te weigeren oop vragen te antwoorden, kon logisch als aanwij­zing voor schuld bes­chouwd worden, maar juridisch niet. McCarthy moest dus wel een beetje bluffen, een bekende psycholo­gische truuk van onderzoeksrechters om mensen met een slecht geweten de indruk te geven dat ontkennen geen zin meer heeft. Verder moet men er rekening mee houden dat McCarthy in vele gevallen niet over alle informatie bes­chikte, omdat ver­dachte ambtenaren door hun hiërarchische oversten beschermd werden, vaak na door hen benoemd te zijn in weerwil van een negatieve FBI-doorlichting. McCarthy werd van meet af aan tegen­gewerkt door machtige regeringsk­rin­gen, ook door partij­genoten zoals Prescott Bush (vader van) en vanaf eind 1952 door de nieuwverkozen president Eisen­hower. Deze maakte geen werk van het anti-kommunis­tisch programma waarop hij verkozen was, en zijn aantreden ontnam de Republikei­nen het belangrijkste motief om Washing­ton bij de publieke opinie als een spionnennest voor te stellen.

 

 

McCarthyisme in de privé-sektor

 

McCarthy's eigen werk beperkte zich tot omslachtige onderzoeksprocedures gericht op een zeer specifieke groep mogelijke verdachten. Veel omvangrijker was het ostracisme tegen kommunisten op deelstaat- en plaatselijk niveau, en in de privé-sektor. Deze beweging, die men losweg "McCa­rthyisme" pleegt te noemen, was al gestart jaren vóór McCarthy's aantreden en bleef nog door­werken tot jaren na zijn uitschakel­ing. Dert­ien deelsta­ten zetten hun eigen parlementaire onder­zoekskom­missies naar kommunis­tische aktiviteiten op, en sommige distrikts- en gemeenter­aden verordenden zelfs een onderzoek op "loyauteit" (niet-kommunisme) bij aanvragers van bouw- of visvergunningen. Aktiegroepen riepen op tot boycot van de sponsorende firma's van films waarin­ ver­dachte akteurs optraden. Filmstudio's dankten akteurs af die op de zwarte lijst stonden. Bedrijven huurden special­isten in om hun eigen personeel op kommunis­tische smetten te screenen. De hele VS-samenleving was immers hartsgron­dig gemobilizeerd tegen het kommunisme, dat op datzelfde ogenblik vrije Koreanen en Amerikaanse VN-soldaten uit­moordde.

"McCarthyisme" is een boeman-term geworden, erger dan "kommunisme". Komt dit doordat zijn bilan zo vreseli­jk was? Het belangrijkste slachtoffer was alvast geen traan waard: de kommunistische partij werd zwaar gehavend, en na Chroestsjovs onthullingen en de inval in Hongarije viel zij roemloos uiteen. Het aantal rechtst­reeks door McCarthy geviseer­de individuen bedroeg minder dan tweehond­erd. De "slachto­ffers" van de bredere anti-kommunis­tische waakzaam­heid op lagere bes­tuursniveau's en in de privé-sektor telt men in duizenden: een peulsc­hil in vergelij­king met de massa-zuiveringen die in dezelfde periode in de Chinese Volksrep­ubliek plaatsvon­den. En wat gebeurde er met die duizen­den? Werden zij met een nekschot af­gemaakt? Werden zij naar de zoutmijnen gestuurd en bij min 40° in tochtige barakken ondergebracht, om er na enkele jaren slavenwerk te kreper­en? Welnee: naast enkele processen wegens spionage en een reeks gelukkigen die alleen een deukje in hun goede naam kregen, was het gevolg voor de meesten dat zij wat schade ondervon­den in hun karrière. In haar boek The Age of McCarthyism, A Brief History with Documents (Bedford Books, Boston 1994), schat de linkse historica Ellen Schrecker dat "wellicht tien­duizend mensen hun job ver­loren" (p.92).

Voor sommigen waren dit persoon­lijke drama's, bv. voor akteurs die zich (i.t.m. hun scenaristen) moeilijk achter een pseudon­iem konden versch­uilen om een tweede loopbaan te beginnen, en werkeloos hun beste jaren moesten laten voorbijgaan. Maar voor de meesten bleef het bij een tijdelijk ongemak. Neem bv. de akademici. Vele rektoren oordeelden dat "KP-leden hun intellektuele onaf­hankelijkh­eid hadden opgegeven en dus onbekwaam waren tot lesgeven" (p.82, overigens hetzelfde argument dat de ULB gebruikt om gelovigen te weigeren) of dat zij "intelle­ktueel oneerlijk waren en nalatig in hun plicht om de waarheid te zoeken en te onderwijzen" (p.83). Gevolg: "bijna honderd" plus "nog enkele honder­den" akademici verloren hun job in de jaren '50. Echter, begin jaren '60 "keerden de meeste verbannen professoren terug naar de akademische wereld, maar hun karrière had intussen wel schade opgelopen" (p.84).

De "heksenjacht" trof verhoudingsgewijs slechts een handvol mensen, die dan nog lang niet allemaal onschuldig waren, en liet hen hun vrijheid en burgerrechten. Kortom, miljoenen Russen en Chinezen zouden alles gegeven hebben om hun rechters en beulen tegen McCarthy te kunnen inruilen. Wie over McCarthy begint zonder daarbij ook Stalin en Mao in duizend keer strengere termen te veroor­delen, is hypokriet en geeft zijn partij­digheid bloot.


Anti-anti-kommunisme

 

Waren McCarthy en zijn medes­tanders onfair in hun beoordeling van mensen als "kommuni­sten"? Schrecker geeft toe dat de fel geviseerde filmin­dustrie "een levendige linkse gemeenschap omvatte met een aktieve kern van zowat driehonderd kom­munisten" (p.79); en dat de zwarte lijst weliswaar enkele "echte onschuldigen" vermeldde, maar dat "de meeste getroffenen in of dichtbij de kommunistische partij geweest waren" (p.81). In zijn associatie van bepaalde in­dividuen met de kommunistische ideologie en beweging had McCarthy meestal gelijk, ook al overdreef hij als hij hen daarom als partijlid bestempelde. Vraag maar eens aan iemand die schamper doet over McCarthy de naam van een paar mensen die door hem valselijk met het kommunisme geas­socieerd zijn.

Zijn centrale fout was dat hij de kategor­ieën fellow-traveller en card-carrying communist (meeloper en partij­lid) nogal eens door elkaar haalde. Dat is net zo onzin­delijk als de gewoonte van de hedendaagse multikul-McCar­thyisten om elke andersdenkende voor "racist" uit te krijten. Door zulke overdrijvingen gaf McCarthy, met de gretige hulp van de media, een geweldige stimul­ans aan het zgn. "anti-anti-kom­munism­e" (zoals de huidige anti-racis­tische overkill in brede kring een "anti-anti-racisme" opwekt). Die tendens is sindsdien nor­matief gebleven.

McCar­thy's stijl, stem en uiterlijk vormden in het begin­nend televisietijdp­erk een ernstige handikap, en de menselijke fouten die ook hij wel eens maakte, werden door de vijand­ige pers enorm op­geblazen en genadeloos uit­gebuit. Het monster dat de media van McCarthy maakten, en de verdere stereotypering sindsdien, hebben aan de belangheb­benden een stevig aangrij­pingspunt gegeven om het anti-kommunisme zwart te maken. Zelfs vele konser­vatieven en anti-kommunisten doen erg denigrerend over hem: "Zijn bedoeling was goed, maar zijn methode­s..." Dat dit voor zijn kollega's in Washing­ton veelal slechts een voorwendsel was om de strijd te staken, blijkt uit het feit dat zij na zijn ontslag niets deden om het­zelfde doel met andere methodes te verwezenlij­ken. In ieder geval, hoezeer men zijn methodes ook kan bek­ritizer­en, zijn uit­gangspunten waren on­berispeli­jk: het kom­munisme streeft wereldhe­erschappij na, en het gebruikt daartoe onder­meer ook in­filtra­tie in de instellingen van demok­ratische staten.

Graven in het archief. Nu de archieven in het Oostblok toegankelijk zijn, hebben onze historici en onderzoeksjour­nalisten volop de gelegenheid om zich aan de bron een preciezer beeld te gaan vormen van de Sovjet-infiltratie in het Westen. Zij maken hiervan echter nauwelijks gebruik. In Duitsland is aan het licht gekomen dat de zgn. Vredes­beweging wel degelijk vanuit het Oostblok gefinancierd werd, precies zoals menige jonge betoger vanwege zijn vader te horen gekregen had; toch heeft niemand in Vlaanderen de moeite genomen om uit te zoeken of onze eigen Vredes­beweging uit hetzelfde vaatje getapt heeft. Het is zeer waarschijnlijk dat zich in Moskou nog massa's gegevens over de "internationalistische" bindingen van de Belgische linkerzijde bevinden, maar men wil ze niet aan het licht brengen.

Het bewijs van deze perfide onwil is zopas nog geleverd door de organizatoren van de ULB-tentoonstelling annex colloquium, Peur du Rouge. Opzet is, aldus De Morgen (7 november), te laten zien met welke "propaganda de machtheb­bers vroeger bij de bevolking de angst voor het kommunisme probeerden in te boezemen", waarbij die gemene leugenaars volgens ULB-historica Anne Morelli de kommunisten afschilderden als "vijanden van het vader­land, van de familie, van de godsdie­nst en van de vrij­heid". Maar deze vier waarden zijn door het kommunisme in teksten en beleids­daden wel degelijk tot vijand gekozen; daar was geen woord propaganda bij nodig. Rijst dus de vraag of de angst voor het kom­munisme, naast propaga­nda, ook feitel­ijke oorzaken had.

Russische historici hadden daarover zeker wat nieuwe gegevens kunnen onthullen, edoch: "Hoe de Russen zelf deze jacht op de roden in het Westen ervoeren, kregen we niet te horen. Dat thema boeit hen blijkbaar niet. Jos Goto­vitch (...) had zijn Russische kollega's aangeboden twee sprekers te sturen op kosten van de organizator in Brussel. Maar hij kreeg alleen voorstel­len met referaten over de Sovjet-subversie in het Westen." (DM) En dat mocht natuur­lijk niet: terwijl Russische historici over massa's nieuw en eerstehands bewijsmateri­aal voor de realiteit van de kommunistische subversie beschikken, willen de ULB-his­torici ons wijsma­ken dat het slechts om een boeman ging, waarmee "de bezittende klasse haar eigen angst probeert te verspre­iden bij mensen die geen reden tot angst hebben voor sociale veranderingen" (aldus Morelli).

Dat een geschiedenisprofes­sor het kommunisme kan beschrijven als "sociale veranderin­gen" die "geen reden tot angst" vormen, is welbeschouwd een schandaal. Onder McCarthy zou zulk misbruik van akademisch gezag voor de verspreiding van pro-kommunistische fabeltjes alvast niet zonder gevolg gebleven zijn. Men kan de doordrammer uit Wisconsin veel verwijten, maar deze ene verdienste moet men hem nageven: in zijn tijd was "ko­mmunist" een even schade­lijk en stig­matizerend scheldwo­ord als "fascist" of "nazi". In dat opzicht zouden we vandaag een nieuwe McCarthy kunnen gebruiken.

 

 

 

 

(Nucleus, ca. 1994)