De christendemocraten en de antipolitiek Print
Written by Koenraad Elst   
Monday, 12 August 2013 10:27

CD&V heeft enigermate de Vlaamse verkiezingen gewonnen. Na tien jaar van oppositie en van herstelkuur binnen een kartel, domineren de christen-democraten opnieuw het partijpolitieke landschap.
 
Na de machtswissel in 1999 belandde de Christelijke Volkspartij (CVP) voor het eerst sinds 1958 weer in de oppositie. Wie, zoals ik, het christen-democratische gedachtegoed genegen is, had gehoopt of zelfs verwacht dat dit een gelegenheid tot ideologische herbronning zou zijn. Carrièrezoekers zouden het zinkend schip verlaten en de blijvers zouden zich opnieuw een zekere levensbeschouwelijke ruggengraat aankweken. Dat is echter niet gebeurd. De partij is immers nooit heel ver van de macht verwijderd geraakt, en het algemene opinieklimaat prikkelde de volgzame CVP-ers niet tot revolutie.

Naamsveranderingen duiden soms op ernstige ideologische koerswijzigingen, maar de nieuwe naam “Christen-Democratisch & Vlaams” deed dat niet. Gezien de pro-Belgische sfeer in de media was de keuze voor “Vlaams” wel een verrassing, maar de partij heeft zich niet als uitgesproken Vlaamser geprofileerd dan zij onder de Vlaamsgezinde CVP-minister-presidenten Gaston Geens en Luc Van den Brande geweest was. (Weliswaar kon zij niet anders dan er eerder flamingantisch uitzien onder de daaropvolgende liberale minister-president Patrick Dewael, die de door Van den Brande geplande viering van 700 jaar Guldensporenslag afgelastte.) De vervanging van “christelijk” door “christen-democratisch” bevestigde alleen een principe dat in het CVP-kerstprogramma van 1945 al geformuleerd was, namelijk dat de partij niet strikt confessioneel is aangezien de christelijke waarden een algemeen Europees cultuurgoed geworden zijn waaraan ook anders- en ongelovigen deel hebben. De partij beleed eerder een “humanisme intégral” (Jacques Maritain), een vage erkenning dat de mens niet van brood alleen leeft en dat een humanisme zonder de religieuze dimensie die de mens nu eenmaal eigen is, geen echt humanisme kan zijn.

De CVP-basis dringt blijkbaar weinig aan op het soort ideologische herbronning dat verwacht werd doch uitbleef, want trouw droeg zij de partij in de verkiezingen van 2004, 2007 en 2009 naar een voorspoedig herstel.

In sociaal-economisch opzicht had de christen-democratie al een tijdje de wind mee, ongeacht haar stembusuitslagen. De meeste socialistische en liberale partijen zijn qua feitelijke partijlijn opgeschoven naar haar harmoniemodel van de “sociaal gecorrigeerde markteconomie”. Tussen de liberale Vrijheid en de socialistische Gelijkheid was er blijkbaar nood aan Broederlijkheid. Toen de paarse regering in Nederland (1994-2002, welker eerste regeerakkoord tussen liberalen en socialisten nog een moeilijk compromis geweest was, door Frits Bolkestein als “een heidens karwei” omschreven) wereldwijd lof oogstte met haar “poldermodel” van intens sociaal overleg, duidden de naar de oppositie verdrongen christendemocraten dit terecht als een erkenning van hun eigen aloude gelijk. In Vlaanderen leveren alleen LDD, PvdA en soms Groen! nog wat donkerblauw en donkerrood weerwerk tegen de aanzuigkracht van het centrum, en ook zij gaan daarin niet voluit. Tijdens een TV-verkiezingsdebat sprak Filip Dewinter zich namens het VB uit tegen “zowel het hangmatsocialisme van Mieke Vogels als het roofdierkapitalisme van Jean-Marie Dedecker”. U hoort er het CVP-refrein doorheen klinken: “Enerzijds, anderzijds.” Na de val van het reëel bestaande socialisme en de crisissen van het kapitalisme zijn we bijna allemaal CD&V-ers geworden.

Schaapjes

Op andere domeinen is echter het omgekeerde gebeurd. Naast de sociaal-economische links/rechts-as kent Vlaanderen vanouds een confessioneel/vrijzinnige tegenstelling. Daarin vertegenwoordigde de CVP/CD&V geen middenpositie (die valt eerder toe aan VB, N-VA en destijds ook wel Agalev) maar één van de polen. Vandaag is van dat duidelijke profiel niets overgebleven, zij is door haar vijanden opgeslorpt. De partij teert nog wel op de inertiële partijtrouw van de overgebleven katholieken maar staat totaal niet meer aan hun kant.

Recent keurde de CD&V-kamerfractie een resolutie goed waarin de twijfels van Benedictus XVI bij de doeltreffendheid van het condoom als verhoeder van Aids in Afrika veroordeeld werden. Zelfs antichristelijke partijen en regeringen in pakweg de Chinese Volksrepubliek, Sri Lanka, Spanje of Saoedi-Arabië waren nog niet op dat idee gekomen, dus onze paarse politici hebben met hun protest de wereld verbaasd,-- met in hun zog de CD&V-schaapjes. Het waren Bart De Wever en Alexandra Colen van de seculier-nationalistische partijen N-VA en VB die in de Kamer kwamen uitleggen dat zelfs een paus het recht op vrije meningsuiting geniet, en dat zijn mening in deze niet eens zo ver staat van die van internationale medische deskundigen.

Vroeger gehoorzaamden CVP’ers de zalvende stem van de kardinaal. Weinigen verlangen terug naar die tijd, en het is allicht een vooruitgang dat christen-democraten van vandaag zich het recht toegeëigend hebben om zelf te denken. Jammer genoeg maken zij van dat recht weinig gebruik, doordrongen als zij blijven van een conformistische mentaliteit. Nu springen zij in de houding voor de ordewoorden van een ander onfeilbaar leergezag, de linksliberale opiniehegemonen (wier beste tijd stilaan voorbij is, maar meelopers zullen de laatsten zijn om dat op te merken). Dezelfde volgzaamheid die hen ooit door de Kerk ingelepeld werd, verhindert hen nu om een redelijke mate van respect voor die Kerk te vragen.

Op de flamingantisch/belgicistische as neemt de CVP/CD&V vanouds een middenpositie in, en dat is zo gebleven. “Middenpositie” zou voor critici een eufemisme voor “verdeeldheid” kunnen zijn, tussen enerzijds de Vlaamsgezinde reflexen van een Jan Verroken, een Van den Brande of de jonge Wilfried Martens, en anderzijds de staatsbehoudende van Gaston en Mark Eyskens of de gearriveerde Martens. In de brede opinie is er echter een verschuiving in anti-Belgische zin opgetreden doordat de unionistisch-federale constructie steeds meer hapert, en de partij is daarin een eindje meegedreven; tegendraadsheid staat immers niet in haar woordenboek. Desondanks heeft België nog veel te bieden, en in die mate werkt de partijtop met name de verbroedering met de N-VA tegen.

Toen het kartel in september 2008 op uiteenvallen stond, vertelde een CD&V-senatrice mij dat de militanten duidelijk voor behoud van het kartel waren. Nadat de top de splitsing doorgedrukt had, stemden zij echter in meerderheid vóór die splitsing. Opstand tegen het gezag is hun regel niet, begijntjes en kwezeltjes rebelleren niet. Of had de Heilige Geest hen profetisch ingefluisterd dat het herstel van de aparte identiteit voor beide partijen extra winst zou opleveren?

Antipolitiek

Sinds 24 november 1991 hebben Vlaamse journalisten en politici het regelmatig over, en tegen, de “antipolitiek”. Op die datum deed de je-m’en-foutist Jean-Pierre Van Rossem zijn opgemerkte intrede in het parlement, en op hem was de term zeker van toepassing. Hij zocht (naar eigen zeggen, in zijn jongste Humo-vraaggesprek) en verkreeg vooral de materiële voordelen van de partijfinanciering plus parlementaire onschendbaarheid om vervolging wegens financiële misdrijven af te wenden. Meteen werd de term echter ook toegepast op de andere overwinnaar van die verkiezingsdag, het Vlaams Blok, hoewel een stem voor die partij juist een bij uitstek politieke stem was.

Tijdens de jongste campagne sprak VB-kandidate Fanny Schenkels er in haar persoonlijke propaganda haar spijt over uit dat haar generatie “Vlaanderen niet Vlaams en Europa niet Europees gehouden” had. Wees het er wel of niet mee eens, maar “Vlaanderen Vlaams houden” is alleszins een uitermate politieke bekommernis. Zij verwijt de heersende politieke generatie, over de hoofden van de Vlamingen een anti-Vlaams immigratie- en (des)integratiebeleid gevoerd te hebben. Het is juist de grimmige politieke ernst van het onderliggende wereldbeeld, namelijk van een Vlaanderen en Europa in staat van beleg, die het VB doet afsteken tegen de luchthartige mediacultuur waarin antipolitieke verschijnselen als Van Rossem en zonniger politici als Bart De Wever gedijen. Dat VB’ers niet voor onnozele TV-spelletjes uitgenodigd worden, is eigenlijk normaal: in hun analyse van de huidige situatie is de speeltijd voorbij en is de politieke eindstrijd aangebroken. Zij hoeven niet herinnerd te worden aan de waarschuwing die Leon Trotski tot de politiek ongeëngageerden richtte: “Als jij je niet met de politiek wil bezig houden, zal de politiek zich wel met jou bezig houden.”

Het etiket “antipolitiek” is echter blijven kleven, en op de jongste verkiezingsdag noemde zelfs Filip Dewinter in een eerste reactie op zijn nederlaag het opiniesegment dat nu tussen LDD, NVA en VB verdeeld was, dat van de “Vlaamsgezinde, conservatieve, antipolitieke” kiezers. Misschien vergiste hij zich door emotie wel en had hij “anti-establishment” of zoiets bedoeld.

De hoofdvogel van de antipolitiek werd dit keer afgeschoten door de PvdA. Dertig jaar geleden voerde die partij nog campagne met leuzen als: “Doe de rijken de krisis betalen”, en eisen als: “Onteigening van alle banken en multinationals”, en: “Bewapening van de arbeidersklasse”. Dát was nog eens politiek, dat ging over de macht. Vandaag doet zij mee aan de kinderachtige aanhangseltjesmode (“PvdA+”, vgl. Groen!, SP.a, CD&V, N-VA en Open VLD), plakt zij een clowneske rode stip op de neus van andersdenkende politici en afficheert zij: “Stop het politieke circus.” Anderzijds, vanuit radicaal-socialistisch oogpunt zijn parlementsverkiezingen altijd reeds als louter poppenkast beschouwd (“Als verkiezingen iets konden veranderen, waren ze al lang verboden”), als neppolitiek waar politiek bewusten zich verre van houden omdat de echte macht elders ligt. En daar is zelfs iets van aan.

Antipolitiek tref je evenzeer aan in de meest onverwachte kringen: bij de partijen die er prat op gaan, hun “verantwoordelijkheid te nemen”, en die ongeacht overwinning of nederlaag steeds weer in regeringscoalities zitten. Tot elke prijs aan het bestuur willen deelnemen impliceert immers dat men soms weigert om een politieke keuze te maken of een politieke belofte aan de kiezer trouw te blijven. En daarin is CD&V kampioen. Het doet pijn aan de oren, telkens als Marianne Thyssen met een smoes komt rechtvaardigen dat CD&V weer eens een belofte gebroken heeft, vooral omdat zij dit zelfs als moreel superieur (“moedig”, “niet aan de zijlijn staan roepen”) voorstelt.

Volg de leider

De typische CD&V-vorm van antipolitiek is het leidersprincipe, het kinderlijk vertrouwen in een vaderfiguur. Niet teveel ideologie, niet zelf de politieke lijn uitzetten, gewoon het hoofd in de schoot van de leider leggen: “Met deze man wordt het anders”, of Jean-Luc Dehaene’s overname van een leuze van grote roerganger Mao Zedong: “De overtocht is moeilijk, de gids ervaren”. Loyauteit aan een persoon eerder dan aan een ideologie, misschien was dat wel wat de partij ooit bedoelde met “de mens centraal stellen”?

En die leider is niet aan een ideologische lijn gehouden: elk compromis dat nodig is om aan de macht te blijven wordt geslikt. De ene uitzondering bewijst waar de échte loyauteit van de CD&V-top zich bevindt. Toen de partij in 1999 federaal de macht verloor, had de flamingantische minister-president Van den Brande wel nog een Vlaamse regering kunnen vormen, maar Dehaene verhinderde dat: liever de oppositie in, want hij vreesde dat een grondig verschillende coalitie op Vlaams en federaal niveau de Belgische eenheid zou schaden.

Blinde trouw aan de leider kan slecht aflopen. Na de overwinning van het kartel in Vlaanderen en van Didier Reynders’ MR in Wallonië in 2007 had CD&V een duidelijke strategische keuze. Ofwel kon de partij Reynders premier laten worden, in vervulling van diens persoonlijke ambitie en van de collectieve Franstalige wens om nog eens een premier uit eigen rangen te hebben, en in ruil voor ruime Franstalige toegevingen aan het eisenprograma van het kartel. Ofwel kon ze dat programma opofferen aan de persoonlijke ambitie van Yves Leterme. Reynders was kinderlijk blij met zijn stembuszege, de eerste Waal in dertig jaar die ernstig kon hopen op het premierschap. Verantwoordelijke Vlaamse politici, inbegrepen belgicisten bekommerd om het voortbestaan van hun vaderland, hadden deze kans moeten grijpen om een fatsoenlijke staatshervorming af te dwingen. Maar de overgelukkige CD&V-schaapjes konden zich niet anders voorstellen dan hun stralende leider op het schild te heffen, en zelfs de anders zo boerensluwe partijtenoren zagen het gevaar niet. De Franstaligen hebben Leterme daar, zoals inmiddels bekend, een zware prijs voor doen betalen. In CD&V-kringen hoor je nog schande spreken van de manier waarop “ze” Leterme fijngemalen en buitengewerkt hebben, zonder dat de vraag naar zijn eigen verantwoordelijkheid gesteld wordt.

Op de avond van de stembuszege van het kartel in 2007 viel me al op dat Leterme, V-tekens makend tussen de juichende en vlaggenzwaaiende kartelmilitanten, weigerde om politieke uitspraken te doen: “Ik ga nu eerst een pint drinken.” Dan reeds verkoos hij om niet meer aan zijn kiesbeloften herinnerd te worden. Zijn eigen rol als boegbeeld, daaraan zou hij trouw blijven: gezien zijn aantal voorkeurstemmen was dat immers ook al een soort vervulling van een kiezersverwachting. En inderdaad, CD&V-kiezers blijken meer gehecht aan hun vaderfiguur dan aan een partijlijn. Het getuigt doorgaans van weinig inzicht als men politieke ontwikkelingen in termen van individuele persoonlijkheidskenmerken verklaart: “Grote geesten spreken over ideeën, middelmatige over gebeurtenissen, kleine over personen.” Maar hier was het nu eenmaal (mede) Leterme’s persoonlijke ambitie die het kartel de weg opstuurde van de eindeloze frustraties en vernederingen, en die flaters als de uitverkoop van Fortis in de hand werkte.

Evenwel, dat de persoonlijkheid van de leider zo’n fataal verschil kan maken, ligt natuurlijk mede aan de devote volgzaamheid van de partijleden. De cultuur van bevoogding die de partij nog steeds belichaamt, is schadelijk voor haar eigen project. Dat is jammer, want het evenwichtige christen-democratische gedachtegoed is op zich van het beste dat binnen ons partijenlandschap voorradig is.

 

 

(Brussels Journal, 6 juli 2009)