Groen voor allochtonen Print
Written by Koenraad Elst   
Tuesday, 24 March 2015 21:33

(’t Pal, 15 jan 2005)

“Wij willen wel het imago van een tolerant land, maar aan echte interesse voor elkaar ontbreekt het.” Aldus klaagt de Nederlandse schrijfster Désanne van Brederode (De Morgen, 5 jan. 2005) dat haar landgenoten tekort schieten in de deugd der verdraagzaamheid. Het zoveelste bewijs dat gebeurtenissen zoals de moord op Theo van Gogh niets veranderd hebben aan de machtsverhoudingen in het opinielandschap. Want nog steeds is het allemaal de schuld van de autochtonen: hun enorme tolerantie, onvergelijkbaar met het tolera-gehalte in Turkije of Marokko, wordt niet gewaardeerd maar zuurtjes als onvoldoende gequoteerd.

Nochtans kan een vergelijkende studie van de blijken van “echte interesse voor elkaar” alleen uitwijzen dat de autochtonen het in dit opzicht veel beter doen dan hun nieuwe medelanders. Neem nou cultuur. Elk raï-concert trekt een menigte autochtone muziekliefhebbers, en de dansers op de Antilliaanse feesten zijn in meerderheid Vlaming. Maar hoeveel moslims ontmoet je op een folkfestival, in de opera of in het Rubenshuis? En hetzelfde patroon van desinteresse voor onze cultuur zie je in hun houding tegenover de Vlaamse en Europese natuur. Hoeveel imams of AEL-militanten bent u al tegengekomen op boswandeling?

Hetzelfde geldt voor de milieubeweging, een lelieblank eiland in een verkleurende samenleving, en voor de ecologische politiek. Tot 2003 trachtte Agalev de partij van de allochtonen te worden, in een wedloop met de SP.A die de groene partij inmiddels duidelijk verloren heeft. Bekijken we echter het palmares van haar allochtone mandatarissen, dan zien we dat zij vooral aan etnische belangenbehartiging gedaan hebben, zogenaamd “antiracisme”, dat sommigen ook wel serieus werk gedaan hebben in bepaalde sociale dossiers, maar dat zij praktisch forfait gaven in de milieudossiers. Zij zijn als vertegenwoordigers van enerzijds een nieuw proletariaat en anderzijds een nieuw profitariaat, en zonder wortels in het daadwerkelijke ecolo-idealisme, inderdaad beter thuis bij de SP.A.

Buiten de grenzen kunnen we hetzelfde patroon vaststellen. Het Britse Lake District ligt niet ver van een reeks industriesteden met een grote Pakistaanse bevolking. De geleide wandelingen in dit ongerepte natuurgebied blijken echter zeer weinig allochtonen aan te trekken. Daarom heeft het bestuur van het natuurpark besloten om dit aanbod aan georganiseerde wandelingen te schrappen (Daily Telegraph, 4 jan. 2005). Volgens de dominante gelijkheidsfilosofie, die over “gelijke kansen” spreekt maar eigenlijk alleen vrede neemt met “gelijke resultaten”, is het immers een schandaal dat het wandelpubliek, zoals een BBC-directeur ooit over zijn eigen personeel zei, “afzichtelijk blank” (hideously white) is. Hieraan zullen de inspanningen van de multicul-volkscommissarissen nochtans niets veranderen. De allochtonen hebben immers nu reeds precies dezelfde vrijheid als de echte Britten om wel of niet de natuur in te trekken. Als zij deze “gelijke kansen” niet aangrijpen, ligt dat niet aan enig overheidsbeleid en nog minder aan een verborgen racisme bij de wandelgidsen, maar aan de vrije keuze van de mensen om datgene links te laten liggen wat hun niet interesseert.

Onder u is misschien een onderzoeker die eens wil uitvissen vanwaar dat grote verschil in belangstelling voor de natuur komt. Ziedaar nu eens een nuttig gebruik voor een kruimel uit de grote pot van de talloze fondsen voor multiculstudies.

De islam als bij uitstek stadgerichte cultuur is allicht een deel van de verklaring. De natuur als zodanig heeft geen waarde binnen het islamitische wereldbeeld. Men kan dit contrasteren met de Japanse cultuur waarin de onbaatzuchtige appreciatie van de natuur een centrale plaats bekleedt. In Japan is de dag waarop de pruimenbomen in bloesem komen, een feestdag waarop mensen op de buiten hun stadse vrienden uitnodigen om naar deze pracht te komen kijken.

Misschien ligt het ook wel gewoon aan de volksaard, die zich doorzet zowel in je thuisland als in nieuwe vestigingslanden. Natuurliefde is wel belangrijk in Japan of in het Chinese taoïsme, maar Europeanen leggen daarbij een andere klemtoon: de grensverleggende verkenning van de uithoeken. Natuurexploratie umsonst is gewoon een Europese specialiteit; andere volkeren zijn er minder in geïnteresseerd, niet in hun herkomstland doorheen de geschiedenis, en evenmin na hun migratie naar hier. Zij begrijpen niet waarom wij zo graag ons geld uitgeven aan reizen en trekken of ons leven riskeren in spelonken, op berghellingen of op zee. Gringos locos, zeggen de Mexicanen: “Ze zijn gek, die blanken.” En gelijk hebben ze. Naar de maan reizen bv. is een typisch Europese zottigheid. Geen sombrero’s op de maan.

Men zegt dat de Nieuw-Zeelander Edmund Hillary nooit de Everest zou beklommen hebben zonder zijn inheemse gids Sherpa Tensing. Dat zal wel, maar het omgekeerde is evengoed waar. De Sherpa’s hebben duizenden jaren aan de voet van de Everest gewoond zonder ooit het initiatief te nemen om hem te beklimmen. Daar kunnen heel respectabele redenen voor geweest zijn, bijvoorbeeld dat ze het hooggebergte als de woonplaats der goden zagen, zoals de Olympus voor de Grieken. Of dat ze hun leven niet wilden riskeren zonder het vooruitzicht op een tastbaarder voordeel dan dat vreemd soort van typisch Europese kick: “to boldly go where no man has gone before”.