De brede basis van de paarsgroene Leitkultur Print
Written by Koenraad Elst   
Thursday, 04 August 2011 17:30

 

 

    In vorig artikel zijn hebben we kennis gemaakt met de notie "Yves-Desmetcul­tuur", de naam die CD&V-ideoloog Wouter Beke geeft aan de vigerende paarsgroene Leitkultur.  De lezer verwacht van mij dat ik daar in dit nummer stevig op ga inhakken.  Laat ons afspreken dat we in een volgend artikel enkele detailvoorbeelden van de paarsgroene opiniehegemonie tegen het licht houden.  Vandaag wil ik echter een wat problematischer aspect onder de loep nemen: de thema's die door de dominante linksliberale opiniema­kers naar nieuwe extremen gevoerd worden, en in die versie ergernis wekken, hebben eigenlijk de hele samenleving al voor zich gewonnen.

    Op een aantal punten moet men toegeven dat Yves Desmet en zijn krant gewoon de tijdsgeest vertegenwoordigen, tijdsgeest die ook in andere strekkingen werkzaam is.  Hij heeft een aantal strijdpunten aan­gekaart die in oud-linkse media als de Volksgazet absoluut geen thema vormden, met name op gebied van de zeden en het druggebruik.  Het gaat hier om "libertijnse" strijdpunten die in brede kring ergernis wekken, maar waarvan zwakkere varianten in diezelfde bredere kringen onmiskenbaar grote vorderingen gemaakt hebben. 

 

 

Libertijns rechts

 

    Sommige rechtse kringen wijzen erop dat er niets intrinsiek links is aan het groene gedachtengoed, dat tegenwoordig door "groen-linkse" partijen opgeëist wordt, en fier verklaren zij zichzelf "groen-rechts".  Wel, evengoed kan men spreken van een libertijns rechts en zelfs van een cannabis-rechts.  Laten we beginnen met de zedenkwes­ties. 

    In katholiek Vlaander­en, zoals in de puriteinse VS, wordt de rechterzijde vaak vereenzel­vigd met de traditionele moraal.  Dat is echter allerminst van­zelfsprekend.  Bij de Franse rechterzijde vindt men doorheen de laatste twee eeuwen vaak hetzelfde soort eerder avontuur­lijke biografieën als ter linkerzijde, met versierders, polygamisten en verklaarde homo's die, wanneer ze hun handen eens vrij hadden, in geschrifte de oude orde tegen de destructieve krachten der Revolutie verdedigden (ik had bv. Gabriel Matzness, Marcel Jouhandeau, Emil Cioran of Pierre Gripari kunnen noemen).  In Groot-Brittannië is er evenzeer een dis­sociatie tussen conser­vatieve partij en traditionele moraal.

    Sociologisch ligt de oorsprong van het Britse conser­vatisme vooral bij de adel, een heel wat grilliger milieu dan de middenklasse met haar "burge­rlijke moraal" en arbeid­sethos.  De recentste Tory-premiers, Thatcher en Major, kwamen wel uit dat hardwerkende en fatsoenlijke milieu, maar hun partij telt nog steeds excentrieke rijkaards aan wie preutsheid niet besteed is.  Het moet dan ook nauwelijks verwonderen dat seksschandalen in het Verenigd Koninkrijk in ruime meerderheid conservatieven betref­fen, onder John Major zelfs een hele bende ministers tegelijk.  De schandaalroem­ruchte Profumo was een Tory, net als Jeffrey Archer, de polygame suc­cesauteur die momenteel wegens meineed in de cel zit. 

    Het religieuze draagvlak van de Tories is vooral de Anglicaanse Kerk.  Een strenge levenswijze wordt in de Angelsaksische landen gepropage­erd door allerlei minder­heidsker­ken, bv. het methodisme dat onder de arbeidersklasse de geheelon­thouding predikte en dat geldt als de wieg van de Labour Party, heden geleid door de brave huisvader Tony Blair.  De breeddenkende Kerk van Engeland is wel voor de matigheid, maar dan wel in alles, ook in de gestrengheid.  Op het vlak van de seksuele moraal is de C of E dan ook veel toleranter dan de katholieke Kerk.  Zo staat zij sinds lang kunstmat­ige geboorten­beperking toe.

    De Britse staatskerk dankt haar ontstaan aan de echtscheiding van Hendrik VIII, en het is maar logisch dat ze van het recht op scheiding geen punt maakt, niet kerkelijk en a fortiori ook niet burgerlijk.  Zelfs de meester­denker van het hedendaagse conser­vatisme, de filosoof Roger Scruton, is gescheiden en een tijd later hertrouwd met een veel jongere vrouw die hij, op en top Tory, tijdens de vossenjacht ontmoette.  Daarnaar had Johan Van Hecke kunnen verwijzen toen Marc Eyskens hem als gescheiden man ongeschikt vond voor het CVP-voorzit­terschap (maar ja, Johan haat conservatieven, en deze feiten pasten misschien niet in het stereotiep vijandbeeld van hen dat hij koestert).  In recente nummers van het Tory-gezinde weekblad The Spectator had huiscolumnist Toby Young het over de geneugten van pornografie (inmiddels wel betwist door andere spectatoren), terwijl zijn collega Taki herinneringen ophaalde aan de jacht op gratis of betaald "pussy" waarmee hij zijn jonge jaren vulde, en overigens ook aan zijn recentere verblijf in de gevangenis wegens bezit van cocaïne.  Niets menselijks is een Tory vreemd. 

    Uit deze tolerantie tegenover echtscheiding of onconventionele vormen van seksualiteit tussen instem­mende volwassenen (die als een zaak van het persoonlijk geweten kunnen beschouwd worden), en in de nabije toekomst allicht ook tegenover euthanasie, volgt niet dat men abortus moet goedkeuren.  Zonder het relatieve belang van de andere kwesties te minimali­seren, moet men erkennen dat abortus van een heel andere orde is, omdat daar beslist wordt over het leven van een menselijk leven dat zelf geen toestemming geeft. 

    Toch kan men slechts vaststellen dat ook inzake abortus de Kerk van Engeland èn de Conser­vatieve Partij dicht bij de modernistische lijn zitten: toen de liberali­sering op de agenda kwam, was hun nominale weerstand alleszins erg slapjes.  Wel kan men zeggen dat, voorzover er überhaupt nog weerstand is tegen abortus, en voorzover er pogingen gedaan worden om de nu eenmaal gelegaliseerde abor­tuspraktijk in te perken (bv. om het in de VS door Bill Clinton door­gedrukte recht op partial-birth abortion, waarbij de schedel van een geboorte­rijp kind in het geboortekanaal verbrij­zeld wordt, tegen te houden of opnieuw te verbieden), deze uitsluit­end van de rechter­zijde uitgaan.  Zo poogde Margaret Thatcher de periode na de bevruchting waarin abortus toegelaten is, met enkele weken te bekorten,-- overigens een louter papieren maatregel, want in het bedoelde soort gevallen wordt er toch niet vervolgd.

 

 

Het vasteland volgt

 

   Tegenwoordig volgt de Continentale wereld de Angelsaksische op de voet, en de juist geschetste opinietrends in de overzeese rechterzijde tekenen zich ook hier af.  De meeste rechtse of conservatieve partijen hebben zich neergelegd bij, of stemmen zelfs heel bewust in met een aantal linkse verworvenheden of strijdpunten inzake ethische kwesties. 

    Bij het Vlaams Blok ziet men een vrij ferm nee tegen abortus, maar merkt de goede waarnemer meteen de aarzeling en onenigheid tegenover het euthanasie-vraagstuk op.  Men erkent er wel de secundaire gevaren, bv. dat ouderen die hun familie veel moeite en de ziekenkas veel geld kosten, zich door het voorbeeld van andere zelfdoders onder druk gezet zullen voelen om ook aan "zelfopo­ffering" te doen; of dat familie en artsen ongeacht een formeel verbod meer en meer zelf het initiatief zullen nemen.  Maar het principe zelf van de "Romeinse dood", dat schijnt de Evola/Nietzscheaa­nse vleugel van de Vlaamse rechter­zijde wel aan te spreken.  Anders dan abortus heeft euthanasie bovendien nauwelijks demografische consequenties.

    Ook bij de CVP zagen we ten tijde van de abortuswet nog een nominaal verzet (ze stemden tegen, maar hadden hun macht in de regering niet gebruikt om de stemming zelf tegen te houden), maar in het euthanasiedebat kan zelfs dat er niet af: de CD&V komt nu gewoon zelf met een euthanasie-wetsvoorstel, wat zwakker dan het paarsgroene maar niet wezenlijk verschillend.  En uiteraard is er helemaal geen sprake meer van enige beperking op echtscheiding of op homosek­sualiteit tussen instemmende volwassenen.  Ik zou aan Wouter Beke of andere partijtenoren willen vragen om eens een nauwkeurig lijstje te presenteren met de ethische kwesties waarin de CD&V-standpunten nog verschillen van de paarsgroene. 

    Dat zal niet veel opleveren, en de reden daarvoor kan voor ethisch conservatieven pijnlijk zijn, maar is onmiskenbaar: er is geen kiezersbasis die de verzaking aan de traditionele christelijke standpunten inzake ethiek afstraft.  De "zwijgende meerderheid" is een kleine minderheid geworden.  Toen Bill Clinton in een seksschan­daal verzeild was geraakt, wezen opiniepeilingen uit dat de meeste Amerikanen er weinig om gaven: degenen die zelf in niet-traditionele gezinsvrbanden leven, of die dit in hun naaste familie zien gebeuren, zijn immers in de meerderheid.  Al zijn er minder jongeren die op hun veertien van boem-boem doen dan Mieke Vogels en Miet Smet geloven, feit blijft dat de grote meerderheid niet maagdelijk in het bruidsbed arriveert.

    Ook tolerantie tegenover homoseksualiteit is vanzelfsprekend geworden in een mate die men zich pakweg dertig jaar geleden niet kon voorstellen.  Libertarische conservatieven (bv. de recent overleden Barry Goldwater, VS-presidentskandidaat in 1964) vonden al lang dat de seksuele moraal tot het domein van het individueel of collectief initiatief in de burgerlijke samenleving behoort, met of zonder verwijzing naar religieuze geboden, naar keuze; maar dat de overheid in deze geen regels op te leggen heeft.  De meeste conservatieven verwerpen het homohuwelijk als een aanfluiti­ng en een karikatuur, maar wensen inmiddels toch ook één of andere vorm van erkend statuut voor homo-paren.  Daar is namelijk een rechtvaardiging voor vanuit de fameuze conser­vatieve "gezinswaarden". 

    Men kent het verschijnsel van homo's die zich verbergen in een huwelijk, hun vrouw ongelukkig maken, tenslotte toch toegeven aan hun diepere drang en hun gezinsverband opblazen.  Zijzelf worden na hun "uitkomst" hartelijk verwelkomd in het homo-milieu, maar vrouw en kinderen blijven met de brokken achter.  Allemaal ellende die voorkomen kan worden door homosek­sualiteit te tolereren, zonder dat dit volledige gelijkberechtiging (bv. inzake adoptie) of zelfs maar principiële erkenning van normaliteit moet inhouden.  Bijbelvaste christenen kunnen rustig doorgaan met Leviticus en Paulus te citeren in een veroordeling van homosek­sualiteit onder de eigen kerkleden, maar de tolerantie tegenover homo's door de wereldlijke overheden is een verworvenheid die zelfs de meeste conservatieven niet langer aanvechten.  Als Laurette Onkelinkx, Mieke Vogels en Yves Desmet vandaag aandringen op een volledige gelijkheid in rechte tussen het huwelijk en het homo-partnerschap, dan doen zij slechts een schepje bovenop een standpunt dat inmiddels de goedkeuring of minstens de berusting van de meerderheid wegdraagt.

    Christelijke pogingen om kerkelijke wetten aan de burgerlijke samenleving op te leggen, zijn er niet meer.  In de jaren '70 probeerden de Italiaanse christendemocraten nog het wettelijk verbod op echtscheiding te handhaven, vandaag nemen de meeste katholieken er vrede mee dat de burgerlijke samenleving autonoom is en dat de kerkelijke geboden (zoals de onverbreekbaarheid van het huwelijk) alleen door kerkleden in acht moeten genomen worden.  In zekere zin is dit een terugkeer naar de wortels: in het Romeinse Rijk waren de christenen eveneens een minderheid die haar eigen regels niet aan de samenleving kon opleggen, maar ze zonder steun van de overheid zelf probeerde na te leven en aan de volgende generatie bij te brengen.  Anders dan de islam heeft het christendom in wezen altijd het onderscheid tussen kerkelijk en burgerlijk gezag erkend. 

    In Vlaanderen is de Kerk buitengewoon slap geworden door zo lang geleund te hebben op conformisme en overheidssteun; in de meeste landen moeten kerkgenootschappen leerstellig scherp en materieel zelfbedrui­pend zijn.  Joden in België moeten zelf voor hun bevoor­rading in koosjere voeding zorgen, sikhs in België kunnen niet op de overheid rekenen om hun eigen leefregels (bv. verbod op roken of op koeienvl­ees eten) op te leggen, moslims moeten heel wat sociale druk trotseren om hun Ramadhaan-voorschriften na te leven.  In deze zin is het wegebben van de kerkelijke greep op het openbaar leven (met het afschaffen van het officiële Te Deum als jongste symbolische doorbraak) een herstel van de gewone situatie waarin kerken zich in de meeste landen bevinden.  Dat militante vrijzinnigen als Herman De Croo of postmoderne skeptici als Yves Desmet daar enig leedvermaak aan beleven, is gewoon de uitoefening van hun meningvrijheid, en hoeft geen ergernis te wekken.

    Stel dat morgen een coalitie van CD&V, NVA en VB aan de macht komt, dan moet men geen ommekeer in het beleid ten aanzien van ethische kwesties verwachten.  De kritiek op de regering in de paarsgroene pers zal in dit opzicht slechts over punten en komma's gaan, want geen enkele paarse verworvenheid zal teruggedraaid wordt.  Nou ja, ook polemiek over details kan leiden tot editoriaal geschre­euw over "fascisme" en gesis over "Hitler was ook tegen abortus!"  Maar de nuchtere lezer zal dus vaststellen dat het echt alleen over punten en komma's gaat.  Abortus zou niet opnieuw verboden worden, al was het maar onder druk van een Europa dat geen uitzonderingen verdraagt.  Heel misschien zou men iets ernstiger gaan toezien op de naleving van de bestaande abortuswet, die in principe abortus alleen in nood­situaties toelaat.  En in dit land is het inderdaad al revolution­air genoeg als men eens een wet echt doet naleven.

    In de VS zien we hoe conservatieven zich steeds meer op ac­tiviteiten buiten de politiek richten, omdat de nominaal conser­vatieve Republikeinse Partij op de meeste punten de linkse lijn overneemt.  Zo verwachten zij niet dat het openbaar onderwijs, arm aan kwaliteit en rijk aan linkse indoctrinatie, nog te redden valt, dus promoten zij homeschooling, scholing binnen de gezinnen of groepen gelijkgestemde gezinnen.  Politieke actie beperkt zich dan tot bv. het promoten van schoolbonnen en belastingregelingen die dit soort zelfredzaamheid buiten de officiële structuren aanmoedigen.

 

 

Cannabis-rechts

 

    Op gebied van drugsbeleid is er niet overal een gelijkstel­ling tussen links en vóór, rechts en tegen.  De Britse en Amerikaanse libertarische rechter­zijde, hier ooit vertegenwoordigd door de jonge Guy Ver­hofstadt, wenst de stopzetting van de War on Drugs, of minstens de beperking daarvan tot een War on Hard Drugs; het neoliberale kwaliteitsblad The Economist heeft zelfs herhaaldelijk de algemene libera­lisering van àlle drugs bepleit. 

    Een gedoogbeleid tegenover cannabis sluit eigenlijk goed aan bij de in katholieke en anglicaanse (i.t.m. puriteinse) milieus wel­bekende traditie van wat men schamper zou kunnen noemen de "geo­rganiseerde hypocrisi­e", de tolerantie als minste kwaad.  Zo kan men de pros­titutie wel wettelijk verbieden, als stok achter de deur om bij excessen zoals vrouwenhandel te kunnen ingrijpen, maar het zou onwijs zijn om ze echt te willen uitroeien (Salazar heeft het ooit geprobeerd, maar de resulterende toename van seksueel geweld deed hem hier gauw van terug­komen).  Het past bij dit soort prag­matisme dat men gradaties maakt in het tolereerbare, bv. prostitutie wel in een gedoogzone maar niet daarbuiten; of in het geval van drugs, wel soft maar niet hard.

    Recent hebben Tory-par­lementsleden een wetsvoorstel tot legali­s­ering van cannabis ingediend.  Hun argumentatie betreft zowel financiën als het welzijn van de gebruikers.  Beter belastingen te innen op cannabisteelt en -handel dan geld weg te gooien aan de vervolging ervan; en legaliser­ing maakt toezicht mogelijk op prijs en kwaliteit, terwijl het de legale soft-markt scheidt van de illegale hard-markt.  Dit laatste zou door de Nederlandse ervaring bevestigd worden, waar het brede en getolereerde gebruik van cannabis niet tot stijging van het heroï­neverbruik geleid heeft.  

    Echter, als we aannemen dat toegelaten cannabisgebruik niet tot toenemend gebruik van levensgevaarlijke drugs leidt, dan blijft toch nog het probleem van de maatschappelijke schade die cannabis zelf veroorzaakt, zeker nadat legalisering het gebruik ervan zal aan­moedigen.  Anders dan De Morgen regelmatig beweert, is cannabis helemaal niet zo onschadelijk.  Ik heb in ca. 1977-85 het hippie-milieu in eigen land en in enkele buurlanden van dichtbij gekend, en iedereen daar was er zich goed van bewust dat de gezochte "bewustzij­nsve­rruiming" via drugs (of liever plant teachers, "plantaardige goeroes") een tol eiste: concentratiestoornissen, onevenwich­tigheid, over­gevoeligheid, depressies.  Let wel, het gaat om effecten die doorwerken buiten de momenten dat men strikt "onder invloed" is, zoals zich dat ook bij zware alcoholiekers voordoet.  De meeste jongeren die deze verschijnselen bij zichzelf vaststelden, namen zich voor om ermee te stoppen, en wie er na zijn 25 nog mee voortdeed gold als een beetje zielig.

    Niemand die er iets van kende, zou het veilig gevonden hebben om onder invloed van marihuana auto te rijden (verschil met alcohol is wel dat je er eerder onzeker dan overmoedig van wordt en je dus uiterst defensief gaat rijden, wat de schade toch beperkt).  Een interviewer stelde eens vast dat Jerry Garcia, gitarist van de Grateful Dead, de legendarische psychedelis­che groep uit San Francisco, zelfs de simpelste gegevens en voor­nemens in een notaboe­kje opschr­eef, en vroeg hem of zijn geheugen dan zó slecht was.  "Ja", zei het opper-head, "dat is de prijs die ik betaal" (N.B.: head was hippie-jargon voor druggebruiker).

    En dan hebben we het over een succesvol muzikant en miljonair, of over jongeren uit de middenklasse die door opleiding en connec­ties redelijk weerbaar zijn en beschermd tegen de ergste gevolgen.  Wat echter met mensen uit zwakkere milieus?  Het is geen toeval dat anti-legaliseringsbetogin­gen zoals die in Brussel in september jl. door volksmensen georganiseerd worden.  Het is immers vooral in de volksklasse dat de slachtoffers vallen, en de roep om een harde aanpak is dan ook letterlijk populistisch.  Het paarsgroene libertinisme zoals vertolkt in De Morgen is, net als dat van The Economist, een elite-beweging vol minachting voor het drugs-wantrouwende boeren­verstand, of wat een links Nederlands weekblad n.a.v. de politie-opkuis van een Haagse drugsbuurt hatelijk het Gesundes Volksemp­finden noemde. 

    Je kan natuurlijk het elitaire standpunt innemen dat de hersenen van vele mensen gewoon de moeite van het beschermen niet waard zijn.  In de Indiase kastensamenleving maakt ook niemand zich er druk om dat een boer na zijn dagtaak zijn pijpje marihuana stopt, die zal toch nooit al zijn hersencellen gebruiken, dus het kan er af; maar een schriftgeleerde wordt wél geacht, geheelonthouder te zijn om zijn gees­telijke vermogens op maximale scherpte te houden.  Misschien is dit soort gedifferentieerde bekommernis om de mentale conditie van de verschillende volkslagen wel onvermijdelijk, maar dat men het dan duidelijk zegt.

    Het is eigenlijk gek, de associatie van links met drug­tolerantie.  Louis Tobback is ongetwijfeld links in de klassieke zin van het woord, maar verwerpt de legalisering van cannabis.  In het post-'68 milieu waarvan ik de zonsondergang nog van verre aanschouwd heb, waren er mensen die schipperden tussen politiek activisme en het hip­piemilieu met zijn noties van "bewustzi­jnsv­e­rruimin­g".  Omdat zowel extreem-links als druggebruik toen scherp door de BOB in het oog gehouden werden, was er schijnbaar een gemeenschap­pelijk "anti-autoritaire" basis, maar in feite ging het om twee radicaal verschil­lende verschijnselen, en moest iedereen op de duur wel kiezen. 

    In China maakte Mao korte metten met drug­gebruik, en dit niet met Bush-achtige doodstraffen maar door compromisloze ontwenning: zonder hulpmiddelen à la methadon droog gelegd worden, en de resulterende ontwenningsellende uitwerken door arbeid op het veld, in de gezonde geur van koeienmest en zuurstof.  De maoïsten hier te lande moesten niets hebben van het cultiveren van individuele bewustzijnsexplorat­ie, dat leidde maar de aandacht af van de politieke strijd.  De hele cultuur van sex & drugs & rock'n'roll gold trouwens als abjecte "bourgeois-decadentie".  Ik herinner me een Amada-campagne tegen de nauw met druggebruik verbonden popmuziek: "Laat je niet vangen door de kapitali­stiese platenin­dustrie: ont-pop je!"  Welke rechtse rakker zou het nog durven?

    Dat nam niet weg dat alle blowers zichzelf terloops en van­zelfsprekend als links beschouw­den, en dat sommigen van hen nog wel eens buitenkwamen voor een politieke actie van het softe type, genre de anti-raketten­betogin­gen van begin jaren '80.  En die combinatie van soft drugs met soft links bleek de golf van de toekomst te zijn: vandaag zijn de meeste linkse partijen in Europa voor een of andere vorm van gedoogbeleid of legalisering. 

    Zij krijgen dus steeds meer steun van overlopers uit de rechter­zijde, waar de weerstand tegen een of andere vorm van gedoogbeleid afbrok­kelt.  Een harde kern keert zich af van de politiek, naar de zelforganisatie in de civiele samenleving toe: zij willen hun kinderen beschermen door hen moreel te wapenen, en verwachten niet het beleid nog naar hun hand te kunnen zetten.  De meeste partij­politieke geledingen van de zogenaamde rechterzijde staken eveneens de strijd.  Het was een CVP-minister die vervolging van cannabis­gebruik de laagste prioriteit gaf, dus in feite het gedoogbeleid invoerde, en de "rechtse" VLD is al een tijd gewonnen voor liberalis­ering, ook op dit gebied.  Vanop zijn keizerlijke tribune overschouwt Yves Desmet een opinielandschap dat steeds meer op zijn eigen golflengte zit.

 

 

Nucleus, eind 1999?