Rasdenken in China Print
Written by Koenraad Elst   
Wednesday, 16 February 2011 12:40

 

 

De lichamelijke dimensie

 

            Toen Japan de VS naar de kroon stak, bestudeerden Westerse bedrijven Japanse managementtechnieken. Vandaag kunnen we de invoer van stukjes Chinese bedrijfsvoering verwachten. In Chinese zakenmedia vinden we vreemde dingen zoals kantoor-fengshui (hoe gunstige geldaanzuigende energiecirculatie op te wekken door plaatsing en oriëntatie van meubilair en sierstukken) en xiangmian oftewel gelaatkunde. Gaat u solliciteren bij een Chinese firma, zorg dan dat uw gezicht in de juiste plooi ligt, want daarvan kan uw aanwerving afhangen.

            De vorm en grootte van delen van het gelaat en de aan- of afwezigheid van verkleuringen en vlekken daarop geven informatie over je gezondheidstoestand, verantwoordelijkheidszin, betrouwbaarheid, vermogen tot samenwerking, aanleg om nieuwe wegen te verkennen, je neiging tot drank- of druggebruik. Net als bij handlezen baseert men er ook voorspellingen op, met dit voordeel dat het gezicht permanent een open boek is terwijl je om een blik in de handpalm zou moeten vragen. Een moedervlek vooraan op de wang zou erop wijzen dat je beste vriend er met je dierbare vandoor gaat. Een aanstaande echtscheiding kan voor de personeelschef belangrijke informatie zijn, want je verwerking daarvan kan je prestaties of de goede naam van de firma schaden. Scherpe gelaatsvormen wekken achterdocht want verraden een sterk individualisme, Chinezen verkiezen zachte vormen die op gemeenschapszin wijzen.

            Geld is in dat verband natuurlijk belangrijk, en je omgang met geld blijkt onverbergbaar uit de “keizer van het gelaat”, de neus. Als je van voren recht de neusgaten kan inkijken, dan heb je te maken met iemand die financieel niet op eigen poten kan staan. Een grote lange neus geeft het meest aanleg om geld binnen te rijven. Al van lang vóór ze met joden te maken kregen, hadden de Chinezen besloten dat een joodse neus op financieel talent wijst, een “neus voor geld”.  En dat een negerneus met breed uitwaaiende neusgaten op een ontspannen houding tegenover geld wijst, zodat het vlot binnen en weer buiten rolt. Michael Jackson heeft zijn oergezonde neus die hem rijkdom voorspelde, chirurgisch laten verhaspelen tot een schriel wipneusje waar je zó naar binnen kijkt, dus geen wonder dat hij financieel diep in nesten geraakt is.

            Dat brengt ons bij een heikel punt. Althans heikel voor ons, want de Chinezen zitten er niet mee. Als lichaamskenmerken met een bepaalde aanleg of karakter overeenstemmen, en gegeven het feit dat lichaamskenmerken erfelijk en in rasgroepen min of meer gelijk zijn, volgt uit de leer van de gelaatkunde dat mensengroepen van een bepaald fysiek type ook bepaalde karaktereigenschappen, talenten en gebreken gemeen hebben. En dat valt tegenwoordig binnen de steeds maar uitdijende definitie van racisme.

            Je hoeft niet eens lang in China te verblijven om het wantrouwen tegen rasvreemde vreemdelingen aan te voelen. En dan zit je als blanke nog redelijk goed, want zwarten en bruinen staan echt onderaan de ladder. Herinner je de rellen tegen zwarte gaststudenten in Nanjing in 1988-89. Oost-Aziaten hebben een heel geringe lichaamsgeur en vinden dat de rest van de mensheid stinkt. Maar behalve indrukken op het eerste gezicht telt ook het historisch palmares van volkeren. Blanken hebben toch maar de wereld gekoloniseerd, en al heeft dat niet eeuwig geduurd, het is toch een prestatie of misdaad die voorlopig niemand hen nagedaan heeft. Wij zijn dat bijna vergeten, maar de rest van de mensheid associeert ons ten goede of ten kwade nog steeds met dat verleden. Omgekeerd hebben de donkere volkeren zich láten koloniseren, en dat wekt minder respect maar ook geen rancune.

            Een witte huidskleur geldt enerzijds als ongezond, teken van geringe vitaliteit, en besmet door nare herinneringen zoals de opiumoorlog. Bovendien hebben blanke vrouwen nogal hoekige vormen. Anderzijds is wit op zich wel mooi. Traditioneel zagen Chinezen de tegenstelling tussen henzelf en Europeanen niet als een van huidskleur, want zij zijn niet donkerder dan Europeanen van de overeenkomstige klimaatzone. Het verschil zit hem in het haartype, vorm en grootte van de neus, en vorm en kleur van de ogen. Voor zichzelf prefereerden de Chinezen van ouds een zo wit mogelijke huid. Keizerlijke haremvrouwen plachten hun huid met rijstpoeder te witten.

Omgekeerd verketterden de maoïsten, vooral tijdens de Culturele Revolutie, een witte huidskleur als feodaal of bourgeois, want alleen de van de zon afgeschermde bureaucraten en salondames konden zich een bleke huid veroorloven.  A contrario werd een bronzen teint een badge van proletarische rechtzinnigheid.  Na de wende naar het kapitalisme is blank echter helemaal terug.

Net als in Zuid-Azië en Latijns-Amerika bestaat in China een dubbel racisme: enerzijds is er de trots op het eigen ras tegen de voormalig dominante blanken en tegen plaatselijke etnische rivalen, maar anderzijds is er een schier universeel streven om er zo Europees mogelijk uit te zien. De vervaardiging van middeltjes om de huid te bleken of kroeshaar te rechten is wereldwijd een goudmijn. Bleke kandidaten halen een hogere prijs op de huwelijksmarkt dan donkere. Chinese vrouwen betalen veel voor “oogcorrecties”, d.i. de spleetogen rechttrekken, en zelfs pijnlijke ingrepen als de verlenging van de benen. Het racisme in China gaat echter verder dan de individuele esthetiek. Nu de Olympische Spelen van Beijing 2008 vergelijkingen oproepen met die van München 1936, mag men ook wijzen op de gelijkenissen (naast de verschillen) in rasdoctrine en eugenetisch programma.

 

 

Racisme versus beschaving in China

 

            Het premoderne Chinese denken over vreemde volkeren beweegt zich tussen twee polen: soms etno-racisme, meestal beschavingsuniversalisme. Dit laatste is het confuciaanse ideaal: de beschaving van het midden integreert geleidelijk alle stammen uit het randgebied, de si yi of “vier (windstreken-) barbaren”.  Deze benadering van de barbaren heette yong xia bian yi, “de Chinese (zeden) gebruiken (om) de barbaren te veranderen”.  De binnenlandse minderheden hanhua, “worden Chinees”, de vreemdelingen laihua, “komen en veranderen”.

De buitenstaanders hebben in deze visie geen noemenswaardige identiteit behalve dat ze niet Chinees of slechts beginnend Chinees zijn. Als alles goed verloopt, zal de hele mensheid uiteindelijk deel hebben aan de beschaving. De wereldharmonie zal dan een feit zijn, en iedereen gelukkig. Ik zal het er maar meteen bij zeggen: ik vind dat scenario lumineus. Mutatis mutandis kunnen wij die aanpak zelf toepassen als oplossing voor onze eigen ongemakkelijke relatie met minder beschaafde buurvolkeren en immigranten.  Het Romeinse keizerrijk heeft trouwens een gelijkaardig beleid gevoerd tegenover de Germanen, Sarmaten en andere ongeschoren ruiters.

Het grote historische voorbeeld van een geslaagde integratie van barbaren in de Chinese beschaving is de Zhou-dynastie (12de tot 3de eeuw v.C.).  In het tweede millennium v.C. waren zij een barbaarse stam aan de westgrens die verchineesden terwijl zij de Chinese Shang-keizer dienden als bewaker van het rijk tegen de pure barbaren.  In Europese leenroerige termen was de Zhou-vorst dus een markgraaf.  Toen de Shang decadent werden, pleegden de Zhou een staatsgreep, een episode die de achtergrond vormt van het bekende orakelboek de Yijing (I Tjing, Boek der Veranderingen).  Het beginnende Zhou-regime zou later voor het feodaal-conservatieve confucianisme het ideaal van een geordende evenwichtige samenleving worden. 

Maar niet elk barbarenvolk liet zich zomaar domesticeren.  Sommige bleven eeuwenlang op de grenzen inbeuken, zoals de Hunnen tegen wie de Chinese Muur gebouwd werd. Andere slaagden erin delen van het rijk te bezetten, en twee konden zelfs heel China onderwerpen: de Mongolen die de Yuan-dynastie (1277-1367) vormden, en de Mantsjoes die de Qing-dynastie (1644-1911) leverden.  Beide voerden destijds als heersende kaste een soort apartheidspolitiek tegenover de Chinezen (al worden ze in de Volksrepubliek in snel tempo verchineest, een promotie die ook de Tibetanen toelacht).  In tijden van langdurige strijd met of bezetting door vreemde volkeren ontwikkelde zich wel iets als een rasbewustzijn.  Dan werd de koppeling tussen vreemd uiterlijk en gebrek aan Chinese cultuur gemaakt: “Niet van ons ras, dan is hun hart/geest anders”, zegt een feodale kroniek uit de 4de eeuw v.C.

Barbaren in de Chinese invloedssfeer werden met een eigen etnische naam aangeduid, of collectief als de “gekookte barbaren”; die daarbuiten, de “rauwe barbaren”, heetten gewoon “duivels” of “beesten”. In het karakterschrift voegde men aan hun naam de wortel “reptiel” toe bij zuidelijke barbaren, “geit” of “hond” bij noordelijke. Dit laatste deden de Japanners en hun Chinese collaborateurs tijdens WO2 ook met de karakters Ying (Engels) en Mei (Amerikaans). Eigenlijk zette dit de universele primitieve gewoonte voort om alleen het eigen volk als menselijk te beschouwen.  

Soms werden de barbaren met lichaamskenmerken aangeduid.  Voor zover het om kleuren ging, was wit als huidskleur (naast zonnegeel als symboolkleur voor het midden) de kleur van de Chinezen.  Zwart of anderszins donker beduidde de diverse barbaren: donkere zuiderlingen uit Indonesië, na de Portugese slavenimport ook die uit Afrika; maar evengoed Centraal-Aziaten die nauwelijks donkerder zijn dan de Chinezen, ondermeer de robuuste en voor Chinese boekenwurmen wat angstaanjagende Tibetanen.  De kleuretiketten waren wat fantasierijk, bv. mensen uit Zuid-India en Arabië werden als “paars” beschreven.  Slaven van eender welk ras die in volle zon buiten werkten, heetten “roetkoppen”.  Blanken werden beschreven als koud, groot, behaard, baardig, roodharig, “wit als asse” en “met gekleurde ogen”.  Soms werden volkeren naar kleuren genoemd die niet hun uiterlijk maar hun windstreek beduidden: blauwgroen oost, rood zuid, wit west, zwart noord, geel midden.  (Omdat de Mongolen dit schema in hun rijk ook gebruikten, zou de naam “Wit-Rusland” eigenlijk “West-Rusland” kunnen betekenen.)

Behalve militaire invasies door vreemdelingen was ook de vreedzame introductie van het Indiase boeddhisme aanleiding tot vijandige speculaties over rasverschillen.  Volgens woordvoerders van het daoïsme was het boeddhisme ongeschikt voor de Chinese volksaard.  De Boeddha had zulke strenge regels tegen gewelddadigheid, hebzucht en onkuisheid moeten invoeren omdat zijn eigen volk nu eenmaal wild was en geen maat kende, daar waar de Chinezen uit zichzelf zin voor maat en harmonie hebben.

Kortom, net als de rest van de mensheid vertonen ook de Chinezen een neiging tot raciaal onderscheid maken.  In de 19de en 20ste eeuw zou dit onsystematisch gelegenheidsracisme overgaan in een quasi-wetenschappelijk rasdenken.

 

 

Modern racisme in China

 

Tijdens het ultieme verval van de Mantsjoe- of Qing-dynastie (1644-1911) bestond de Chinese oppositie uit enerzijds confuciaanse hervormers geleid door Kang Youwei, die een constitutionele monarchie wilden en een combinatie van traditionele cultuur en moderne wetenschap; en anderzijds republikeinse revolutionairen geleid door Sun Yixian, die een radicale breuk met het eigen verleden nastreefden.  Net als in Europa bloeide het racisme niet bij de conservatieven maar bij de radicalen.  De eersten waren traditioneel vóór rasvermenging, opname van barbaarse randvolkeren in de Chinese beschaving door gemengde huwelijken.  Gezien de numerieke overmacht van China zou dit voor het Chinese ras weinig verschil maken, terwijl de barbaren erin zouden opgaan en hun eigenheid verliezen.  De republikeinen daarentegen namen uit het Westen het idee van raszuiverheid over, en doorzochten vervolgens hun eigen literatuur om sporen van een inheems denken over raszuiverheid te vinden.

De confucianen verwierpen het racisme als zijnde een vorm van relativisme: meerdere rassen zouden immers gelijkwaardig een eigen identiteit hebben, in plaats van allemaal satellieten van China te zijn.  Maar de politieke wekelijkheid maakte het verlies van China’s centrale positie onvermijdelijk.  In 1903 vond in het Japanse Osaka een tentoonstelling plaats over de barbaarse rassen, te vergelijken met het toenmalige Kongolese dorp in Tervuren.  Tot hun verbazing vernamen de Chinezen dat zij er ingedeeld werden bij de Maleiers, Mongolen en andere wilden.  Tot kort tevoren hadden de Japanners juist opgekeken naar China als bron van hun eigen beschaving.  Maar natie of ras had de beschaving als referentiepunt vervangen, terwijl technologie de klassieke cultuur verdrong.

De nationalistische Chinezen voelden zich niet alleen vernederd, maar ook bedreigd.  Terwijl Europa zich zorgen maakte over het “gele gevaar”, waakten zij tegen het “blanke gevaar”.  De blanken hadden de inheemse volkeren van de nieuwe wereld en delen van Afrika bijna uitgeroeid, een strijd tussen hen en de gelen was onvermijdelijk.  Wanhopig waren de nationalisten echter niet: als het erop aankwam, zou het gele ras het blanke wel aankunnen.  Dat bleek uit de Japanse zege tegen Rusland in 1905.  Maar voor alle zekerheid zouden de Chinezen er volgens Kang Youwei goed aan doen om zich eugenetisch met de blanken te vermengen, want rasgemengde inwoners van Hong Kong en Singapore bleken het beste van beide rassen te combineren (een voorschot op de omstreden studie IQ and the Wealth of Nations van Tatu Vanhanen en Richard Lynn, die in die stadsstaten het hoogste gemiddeld IQ ter wereld aantroffen).  De nationalisten daarentegen zetten Chinese emigranten in Amerika onder druk om zich niét te vermengen.

Sun Yixian (of Sun Yat-sen), leider van de nationalistische partij Guomindang en eerste president van de Republiek China, werd gevolgd door drie leiders die zich op zijn erfenis beriepen terwijl ze om de macht streden: zijn rechterhand Wang Jingwei, leider van de linkse pro-communistische vleugel van de Guomindang en van een collaboratieregering tijdens de Japanse bezetting; zijn rechtstreekse opvolger als nationalistisch partij- en staatsleider, Jiang Jieshi (Tsjiang Kai-sjek); en communistisch partijleider Mao Zedong.  Alle vier waren overtuigd van de superioriteit van het Chinese ras.

Van verklaarde nationalisten zal dat wel niet verrassen, maar ook Mao, in naam internationalist, was een Han-chauvinist.  Eens aan de macht betuigde hij lippendienst aan de rassengelijkheid om bij de gekoloniseerde kleurvolkeren in het gevlij te komen.  In zijn jonge jaren was hij echter lid van de “studiekring Wang Fuzhi”.  Wie was Wang Fuzhi?

Zoals gezegd zochten en vonden Chinese racisten inheemse precedenten voor de Darwiniaanse vormen van racisme die onder de blanken hun hoogbloei beleefden.  Wang Fuzhi (1619-92) had een mislukte opstand geleid tegen de Mantsjoe-bezettingsmacht, trok zich dan terug en wijdde zich verder aan de ideologische strijd.  Hij ontwikkelde een rassentheorie die de onderscheidende raskenmerken vanuit het leefmilieu verklaarde.   De barbaren waren gevormd uit onzuivere energie, de Chinezen uit zuivere.  Om de kwaliteit van het Chinese ras te bewaren, moest men dus alle rasvermenging vermijden.  Hij gebruikte de bij racisten overbekende beelden uit het dierenrijk over een eeuwige strijd, bv. van de zwarte tegen de rode mieren.  Tot dan, en bij de meeste auteurs nog tot eind 19de eeuw, heerste een statisch beeld van de mensenrassen, terwijl men na Darwin een sterke rassendynamiek onderkende: rassen konden zich vermengen, door aardrijkskundige of maatschappelijke scheiding uiteen groeien, door verovering of grotere vruchtbaarheid mekaar verdringen of uitroeien.  China had geen last van theologische bezwaren tegen de evolutieleer, en het beginsel van de “overleving van de geschikste” ging er vlot in.

Een andere racist avant la lettre wiens herinnering men in ere ging houden, was Lü Liuliang (1629-83), die vanuit een boeddhistisch klooster pamfletten over de rassenstrijd tussen Chinezen en barbaren schreef.  De Qing-regering maakte hem in 1728-32 postuum tot hoofddoelwit van een campagne tegen xenofobe geschriften.  Dat krijg je zo met “vreemden als meesters in ’t land”: een antiracisme van staatswege.  China was Europa vóór, ook in het bedenken van een geschikte repressie tegen zulke foute denkers.  In 1733 werd Lü’s lijk opgegraven en onthoofd.  Geen zielenrust voor nationalisten!

 

 

Pekingmens en blanke mummies

 

In Europa wordt veel geleuterd over de vraag naar de definitie van Europa.  Is Europa alleen een werelddeel?  Of is het een stelsel van “waarden”?  (Niet “normen en waarden”, dat klinkt te conservatief, alleen “waarden”, nl. de Mensenrechten.)  In China zitten ze niet met dat soort twijfels.  Men stelt er de mens centraal, dus China, dat zijn de Chinese mensen.  Een gezworen fan van Confucius als schrijver dezes mag nog zo dwepen met Chinese waarden, dat zal niet maken dat hij zich in China thuis kan noemen.  China, dat zijn de Chinezen. Daarom bemoeit de overheid zich met allerlei historische en paleontologische dossiers die een invloed kunnen hebben op de vraag naar de definitie van het Chinese volk.

De Chinese overheid volgde sedert Darwin met grote belangstelling de wetenschappelijke vooruitgang in de fysieke antropologie.  Chinezen waren voortaan een kleinneuzig breedschedelig mensentype.  De ontdekking van de Homo Erectus Sinensis of “Peking-mens” in 1923 werd verwelkomd als bewijs dat de mens in China ouder is dan in Europa.  De Chinezen zouden immers rechtstreeks afstammen van de Homo Erectus, die de typische vorm van het gebit had waardoor de hedendaagse Chinezen zich nog steeds van blanken en zwarten onderscheiden. Tot voor kort weigerden Chinese geleerden om de dominante theorie te aanvaarden dat de Homo Sapiens zich rond zestigduizend jaar geleden vanuit Afrika over Eurazië verspreid heeft. Pas het recentste genetisch onderzoek heeft hen ervan overtuigd dat zij uit diezelfde emigratiegolf uit Afrika voortgekomen zijn. Althans voor het grootste gedeelte, want zelf de genetica laat duidelijk de mogelijkheid open voor een zekere vermenging van deze migranten met inheemse Homines in Oost-Azië, net als met de Neanderthalensis in Europa.

            Een andere raciaal heet hangijzer betreft veel jongere vondsten, vanaf begin 20ste eeuw, namelijk van de “blanke mummies” van het Tarim-bekken in Xinjiang. Op Euro-nationalistische websites wordt door erg opgewonden over gedaan, want dat zou het bewijs zijn dat het blanke meesterras lang vóór de koloniale tijd al de hele wereld met zijn beschavingswerk bevruchtte.  In China kan men er minder mee lachen.  Daar luidt het dat de blanke rovers, die in datzelfde deel van China al talloze kunstschatten geroofd hebben, nu ook de Chinezen hun geschiedenis willen ontstelen.

            Hoewel aan die mummies niet te zien is welke taal zij spraken, nemen Victor Mair en andere onderzoekers aan dat dit het Tochaars was, een taal waarvan boeddhistische teksten uit de eerste eeuwen n.C. in die streek teruggevonden zijn; deels misschien ook Skythisch Iraans. Mede door de etnische twisten met de huidige Wigoer- en andere niet-Chinese volkeren is de Chinese overheid erg gevoelig voor de mogelijke implicatie dat niet-Chinezen, i.c. blanken, inheems zouden zijn in deze streek, en de Chinezen zelf latere invallers. De genetische ontleding van de mummies wordt dan ook met argusogen gevolgd.

De mummies blijken kenmerkende genen te delen met de bevolking van het Indus bekken, Centraal-Azië en vooral Oost-Europa. De hedendaagse Wigoers, in de 9de eeuw uit Mongolië gekomen, vertonen nog steeds een Europide component in hun verschijning, blijkbaar het resultaat van de vermenging van Mongoloïde vaderlijke genen met de genen van plaatselijke vrouwen die deels van de gemummificeerde Europide bewoners afstamden. Maar waren die “westerlingen” van destijds inheems of vroege kolonisatoren? China put hoop uit de vondst van rasgemengde lichamen uit dezelfde periode met een blanke afstamming in vaderlijke en Chinese in moederlijke lijn. Die zouden aan het bekende scenario beantwoorden van mannelijke kolonisatoren die inheemse vrouwen trouwen, dus was de Chinese component inheems. En die raciale voorgeschiedenis kan dan weer de blijvende aanhechting van Xinjiang rechtvaardigen.

(2008)