Irma Laplasse Print
Written by Koenraad Elst   
Wednesday, 17 July 2013 20:03

Juist omdat ik geen verleden in de Vlaamse Beweging en ook geen enkele familieband met collaboratie en repressie heb, is mij gevraagd om middels een recensie de indruk weer te geven die een recente uitgave over de band tussen Vlaamse Beweging en nazisme op de onbevooroordeelde leek maken. Het boek dat mij toegestopt is, is de bijgewerkte heruitgave van het boek Irma Laplasse. Haar gevangenisdagboek.De kritiek van haar strafdossier, van prof. M. Karel Van Isacker, waarin deze tracht aan te tonen dat “de collaboratrice Irma Laplasse” (zoals zij in De Morgen systematisch genoemd wordt) ten onrechte wegens verklikking terechtgesteld is. De DM-recensent van dit boek sneert dat Van Isacker er niet in geslaagd is, de onschuld van Laplasse te bewijzen. De bewijslast bij de beklaagde leggen: het is maar één staaltje van de blijvende haat en de agressiviteit waarmee de “honden in het zegekoor” ter linkerzijde de repressieslachtoffers nog steeds bejegenen. Neemt niet weg dat, om maar meteen tot de kern van de zaak te komen, de auteur inderdaad niet volledig in zijn opzet geslaagd is.

Ook al weten we inmiddels dankzij Van Isacker dat een kroongetuige meineed gepleegd heeft, dat de Duitse soldaat in kwestie zelf op mevr. Laplasse toegestapt is, en dergelijke details meer, -de eigenlijke daad van verklikking waarvan Irma Laplasse beschuldigd is (n.l. dat ze de Duitsers op de hoogte bracht van het feit dat en de plaats waar verzetslieden haar minderjarige zoon vasthielden), is daarmee eigenlijk niet in twijfel getrokken. Volkomen begrijpelijk wilde zij haar zoon vrij krijgen, en liet ze niet na, ten minste te hopen dat de Duitse soldaten hiertoe in actie zouden komen. En ook als ze geen hoop had dat deze soldaten iets voor haar zoon konden doen, was het nog perfect begrijpelijk dat zij één van hen vertelde wat er gebeurd was.

Waar het volgens velen om gaat, is de vraag of er een oorzakelijk verband was tussen haar praatje met een soldaat en het ingrijpen van de Duitsers, die de betrokken verzetslieden doodden. Nee, zo’n verband was er niet. De Duitsers waren ook zonder haar verhaal al op de hoogte; als ze gezwegen had, zou dat dus geen levens gered hebben.

Juridisch maakt dat echter nauwelijks een verschil: vele CIA-spionnen bezorgden aan hun hoofdkwartier banale informatie waarvoor een analyse van publiek beschikbare persknipsels voldoende geweest waren. Maar dat kon hen niet redden als ze door de KGB gesnapt werden. Als je aan de vijand informatie bezorgt, maakt het juridisch voor je schuld niets uit of hij dezelfde informatie al dan niet ook van elders doorgekregen had, noch of je ervoor betaald werd. De Rozenbergs hebben niets substantieels bijgedragen aan de Sovjet-kernbom, maar dat heeft hen niet van de elektrische stoel gered.

Dit standpunt zal de pro-amnestielezers misschien wel even doen schrikken. Kijk, ik deel uw walging van het subtiele en minder subtiele intellectuele bedrog dat door een Luc Huyse, een Kris Hoflack, bepaalde Standaard-redacteuren gepleegd wordt t.a.v. het repressie-dossier. Zie b.v. de smerige manier waarop Kris Hoflack in Knack amnestie-pleitbezorger en onrechtstreeks repressieslachtoffer Mark Grammens voorstelt als een Degrelle-bewonderaar met wie gezien zijn hopeloze nazi-nostalgie “niet te praten valt”. Of de stilzwijgende afspraken om voortaan samen dezelfde versie te pousseren, b.v. het uit alle monden kritiekloos versterken van Bruno De Wevers VNV-thesis. Of b.v. het gezamenlijke doodzwijgen van het (wisselvallige doch informatierijke, desnoods door vakhistorici te corrigeren maar niet te negeren) werk van amateur-historicus Arthur De Bruyne tijdens een colloquium te Leuven n.a.v. de publicatie van Huyses repressieboek onverwerkt verleden, toen een nietsvermoedende Nederlandse professor commotie en gefrons veroorzaakte door te betreuren dat Nederland “geen Arthur De Bruyne gehad heeft”. De terechte verontwaardiging over het weinig waarheidslievende machtsmisbruik door het linksliberale establishment, in dit dossier zoals in vele anderen, is echter nog geen reden om het collaboratiedossier in dezelfde zwart-wit termen te beoordelen als bij de overzijde gebruikelijk is.

Voor zoon Laplasse was uit de handen van het verzet geraken een kwestie van leven of dood, zoals de verdere repressiegeschiedenis voldoende aangetoond heeft. In die omstandigheden zou nagenoeg elke moeder elke mogelijkheid geprobeerd hebben om hem vrij te krijgen. Eerder dan over de precieze woorden van Irma Laplasse te redetwisten, zou ik eerder de aandacht vestigen op de feilbaarheid van alle betrokkenen in zo’n tragisch conflict als WO 2.

Om maar een voorbeeld te noemen van iemand die ongetwijfeld aan de juiste kant stond, Régine Beer verklaarde in een radio-interview dat zij “de Gestapo-chef in de dossin-kazerne toeriep dat ik slechts half joods was”, en ook dit: “Het communisme was onze enige hoop. Of men dat nu graag heeft of niet, Auschwitz-Birkenau is door het Rode Leger bevrijd. Later natuurlijk vernamen wij dat er in de Sovjet–Unie ook concentratiekampen waren, maar toen wisten wij dat niet.” (BRTN-radio 1, De Brug, 10 mei 1994.)

Kortom, toen zij dacht dat ze haar eigen lot ermee kon verbeteren, desolidariseerde ze zich van de volbloed joden, en ook zij had het “nicht gewußt” dat op datzelfde ogenblik (net als de voorafgaande twintig jaar) een totalitair regime mensen in kampen stopte en uitmoordde. Dit doet uiteraard niets af aan ons medeleven met het leed dat zij doorstaan heeft, noch aan onze veroordeling van het regime dat haar naar de kampen gestuurd heeft. Maar het zegt wel veel over de feilbaarheid van kleine mensen in de grote oorlog. Het is niet passend, zeker niet voor onze na-oorlogse generatie, dáárover snelle en veralgemenende veroordelingen uit te spreken.

 

(TeKoS, 1995/1)