Vrede voor West-Azië door etnisch hertekende grenzen? Print
Written by Koenraad Elst   
Wednesday, 24 November 2010 19:12

 

 

In het West-Aziatische kerngebied van de moslimwereld, en vooral in de landen die zich bondgenoot van de VS laten noemen, is er enige opschudding over de publicatie van een Amerikaans plan om de grenzen te hertekenen.  Het plan heeft geen enkele officiële status, het is slechts een persoonlijk ideetje van ene Ralph Peters, gepensioneerd luitenant-kolonel, maar het is gepubliceerd in het Armed Forces  Journal  (juni 2006), dat  nauw verbonden is met het Pentagon.  Dat feit wordt geïnterpreteerd als een aanwijzing voor een opkomende tendens in Amerikaanse besluitvormende kringen.

Het is alleszins een interessante denkoefening.  Peters suggereert om de grenzen aan te passen aan de etnische werkelijkheid.  Bijvoorbeeld: “Iran, een staat met knettergekke grenzen, zou veel grondgebied verliezen aan Verenigd Azerbeidzjan, Vrij Koerdistan, de Arabisch-Sjiïtische Staat en Vrij Baloetsjistan, maar zou er de provincies rond Herat in het huidige Afghanistan bijwinnen, een gebied met historische en taalkundige banden met Perzië. Iran zou in feite opnieuw een etnisch Perzische staat worden, met als moeilijkste restvraag of het de havenstad Bandar Abbas zou mogen houden danwel afstaan aan de Arabisch-Sjiïtische Staat.” 

Enkele net genoemde nieuwe entiteiten moeten even voorgesteld worden.  “Verenigd Azerbeidzjan” verenigt het etnisch Azeri gedeelte van noordwestelijk Iran met de ex- Sovjetrepubliek Azerbeidzjan, die wel zijn aanspraken op Armeens Nagorno-Karabagh zou moeten opgeven.  “Vrij Koerdistan” is een nieuwe staat die de Koerdische gebieden van Turkije, Irak en Iran verenigt, nu met ca. 30 miljoen inwoners de grootste staatloze natie ter wereld.  De “Arabisch-Sjiïtische Staat” verenigt het Arabisch-sprekende zuidwesten van Iran met zuidelijk Irak en het overwegend sjiïtische noordoostelijke kustgebied van Saoedi-Arabië.  Vrij Baloetsjistan is een nieuwe staat die de Baloetsji-sprekende grensgebieden van Iran en Afghanistan verenigt met de Pakistaanse provincie Baloetsjistan, die af en toe het nieuws haalt door spanningen tussen Baloetsji autonomisten en de centrale regering in Islamabad. Afghanistan wordt een etnische staat van de Pathanen, dus zonder de gebieden waar men Perzisch (plaatselijk Dari of Tadzjieks genoemd) spreekt, maar mét de overwegend Pathaanse Noordwestelijke Grensprovincie van Pakistan.  

Ook de kaart van Arabië en de Masjrek (Levant) wordt hertekend.  Wat van Irak overblijft na aftrek van zijn Sjiïtische en Koerdische provincies wordt een aparte Soennitische staat die zich vanaf Bagdad naar het noordwesten uitstrekt.  Deze driedeling van Irak herstelt min of meer de Ottomaanse verdeling in de provincies Mosoel, Bagdad en Basra.  Saoedi-Arabië verliest wat grensgebied aan Jemen, Jordanië en de nieuwe Arabisch-Sjiïtische Staat, maar veel ingrijpender is Peters’ voorstel om het te beroven van de controle over de heilige plaatsen van de islam.  De Hedzjaaz, met daarin Mohammeds steden Mekka en Medina, zou een soort tegenhanger van de Pauselijke Staat worden, een gebied onder gezamenlijk pan-islamitisch beheer.  Deze beheerraad zou alle tendenzen in de islam omvatten, niet zoals nu alleen de fanatieke wahhabitische strekking. 

 

 

Volksnationalisme

 

Tot dusver het plannetje.  Wat vinden wij daar nu van?

Dat staatsgrenzen best aan etnische werkelijkheden beantwoorden, dat hadden brave Vlaamse volksnationalisten ook al bedacht.  De huidige grenzen zijn willekeurig, het resultaat van toevallige wapenstilstanden of opgelegd door Russen, Engelsen en Fransen, en hebben geen democratische legitimiteit.  Mensen van goede wil van het type Willy Kuipers, Jaak Peeters of Jan Jambon wensen de Baloetsji’s of de Koerden natuurlijk een eigen staat toe, evengoed als de Bretoenen, Basken of Vlamingen.  Zij weten echter ook uit ervaring dat het een héél lange weg is om zulke vrome wensen om te zetten in politieke werkelijkheid.  En daar begint het verschil met dit Amerikaanse meesterplan.

Plannenmakers in Washington gaan er vlotjes van uit dat zij overal zomaar hun wil kunnen gaan opleggen.  Elke Arabier die het schema van Peters leest zal in de eerste plaats walgen van de Amerikaanse hoogmoed die ervan afdruipt.

Niet dat het voor een pletwals als het Amerikaanse leger onmogelijk zou zijn om zulke hertekening van grenzen op te leggen.  In Irak blijkt het aartsmoeilijk om de democratie van buitenaf in te voeren, een krijgsmacht is niet uitgerust om de vereiste diepgaande wijziging in mentaliteit en cultuur tot stand te brengen.  Maar de geschiedenis leert dat het veel gemakkelijker is om nieuwe staatsgrenzen op te leggen.  De meeste staatsgrenzen zijn niet anders dan bevroren bestandslijnen, resultaat van wapengeweld.

Maar waarom ter wereld zou de VS zich ermee bezighouden, de grenzen in West-Azië te hertekenen?  Peters zegt het nergens expliciet, maar voor wie de details van zijn plan bestudeert, ligt het er vingerdik bovenop: om VS-vijandige staten te kortwieken. Er zijn weliswaar verschillende opvattingen over wie precies vijandig is.  Zo beschouwen vele beleidsmakers in Washington in hun afgrondelijke onnozelheid de terreurstaat Pakistan als een bondgenoot, terwijl Peters tot de realistische school behoort die Pakistan doorheeft.  Dat maakt hij dan ook duidelijk door van die staat twee provincies af te knippen. 

In dat geval heeft hij nog een redelijke volksnationalistische rechtvaardiging, namelijk dat Pathanen en Baloetsji’s aparte volkeren zijn die bovendien op één of ander moment in de recente geschiedenis ook duidelijk gemaakt hebben dat zij liever uit Pakistan zouden loskomen.  Zulke verantwoording is er niet voor zijn ideetje om het kustgebied van Syrië aan Libanon te geven.  Het drama van het kleine Libanon is juist dat het reeds te groot is.  De Fransen wilden er een overwegend christelijke franskiljonse neokolonie van maken, en ze dachten hun christelijke protégés een plezier te doen door hun nog wat moslimgebied bij te geven dat anders aan Syrië zou toegevallen zijn.  Gevolg was dat de moslims de christenen numeriek gingen overvleugelen, met alle machtsaanspraken van dien, en een burgeroorlog.  Maar wie in Washington weet nu zoiets?  In ieder geval, de overheveling van een stuk Syrië naar Libanon is hier overduidelijk bedoeld om Syrië te straffen, niét om aan de nationale verzuchtingen van een etnische minderheid in Syrië tegemoet te komen.

De grove onnauwkeurigheden in het plan-Peters passen ook in het plaatje van de Amerikaanse olifant in de porseleinwinkel, wiens zelfgenoegzame onwetendheid bij alle goede bedoelingen veel ellende veroorzaakt.  Dat hij het door Pakistan bezette deel van Kasjmir aan Pakistan wil onttrekken, is natuurlijk terecht, maar waarom het dan aan de Pathaanse staat geven?  Daar wordt geen Pasjtoe gesproken (wel Boeroesjaski, Kasjmiri en nog wat taaltjes, zowat één per vallei), en volkenrechtelijk hoort het bij India. Maar misschien verblindt een tijdens de Koude Oorlog ingeroest anti-Indiaas vooroordeel hem. Van Afghanistan wil hij alleen het noordwesten rond Herat aan Iran geven, terwijl het noorden evengoed Perzischsprekend is.  De Iraanse havenstad Bandar Abbas wil hij aan de Arabisch-Sjiïtische Staat geven, terwijl het gewoon een Perzische stad is.  Hier wordt zijn pleidooi voor etnische rechtvaardigheid duidelijk doorkruist door de wil om Iran te kleineren. Even ideologisch beladen is Peters’ keuze om niets te veranderen aan de grenzen van de kunstmatige marionettenstaat Koeweit noch aan die van Israël, toevallig toch méér omstreden dan alle andere grenzen in de regio bij elkaar.

            Verder is er het probleem van de minderheidsgebieden binnen de minderheidsgebieden. Met zijn grenscorrectie “van de Bosporus tot de Indus” wil Peters “het onrecht herstellen dat geleden wordt door de belangrijkste ‘bedrogen’ bevolkingsgroepen, zoals de Koerden, Baloetsji’s en Arabische sjiïeten”, maar hij geeft toe dat zijn plan “er niet in slaagt om recht te doen aan de Midden-Oosterse christenen, bahai’s, ismaëlieten, naqsjbandijja-soefi’s en vele andere kleinere minderheden”.

            Hij haalt hier wel een aantal zaken door elkaar, ondermeer etnisch-politieke en religieuze entiteiten, wat in die streken soms wel samenvalt maar soms ook niet.  Zo is de naqsjbandijja-broederschap geen aparte religieuze gemeenschap in de zin waarin bahai’s of ismaëlieten dat zijn, en hebben zij geen politieke ambities naar een aparte staat. Wel cultiveren de naqsjbandijja’s politieke macht in de bestaande staten rond de Kaspische Zee, best vergelijkbaar met de rol van de Vrijmetselarij.  Ook de bahai’s hebben zich nooit als een apart volk gezien noch naar een aparte staat gestreefd, en de diverse christelijke gemeenschappen zijn evenmin zo ambitieus; maar de Iraakse sjiïeten bijvoorbeeld wel. 

Peters lijkt weinig te verschillen van al die andere beleidsmakers in Washington die kop noch staart krijgen aan druzen en dönme, alevieten en alawieten, mazdeeërs en mandeeërs, jezidi’s en kalasj kafirs, bahai’s en ahmadijja’s, deobandi’s en barelvi’s, zevener- en twaalver-sjiïeten.  Hun begripsniveau voor de conflicten in de regio wordt best uitgedrukt door een liedjestekst van Warren Zevon: “The Syrians are mad at the Lebanese”, als soundbite-verklaring voor de Libanese burgeroorlog met zijn tientallen sektaire milities en de door Libanese christenen gevraagde interventie vanuit het eveneens multisektaire Syrië. Een recente enquête bij beleidspersoneel op en rond het State Department (VS-ministerie van Buitenlandse Zaken) vond nauwelijks iemand die het voor Irak toch wel elementaire verschil tussen sjiïeten en soennieten kon uitleggen. Je vindt die informatie in elk inleidend boekje over de islam, en toch hadden de beleidsmakers achter de machtigste militaire machine uit de wereldgeschiedenis het niet nodig gevonden om zich tijdens vier jaar oorlog zelfs in die minieme mate bij te scholen. Het is geen schande om uit de etno-religieuze doolhof van die regio niet wijs te geraken, maar dan moet je daar niet binnenvallen. Niet met een plan voor regimewijziging in Irak, en ook niet met een schema voor grenscorrecties.

De wet van de onbedoelde gevolgen zou bij uitvoering van dit plan gegarandeerd voor nieuwe problemen zorgen. Zo wil Peters duidelijk de vijandige staten Syrië en Iran en de officieel bevriende maar in feite terreursponsorende staten Pakistan en Saoedi-Arabië vernederen en verzwakken, maar ook bevriende staten zouden eronder lijden. De schepping van een Vrij Koerdistan treft niet alleen Iran maar tegelijk ook VS-bondgenoot Turkije. Je zou zo’n plan kunnen verdedigen vanuit een authentiek volksnationalistisch motief, zonder aanzien van eender welke bestaande staat, maar wie het alleen als een tactiek gebruikt om andere belangen te dienen, zal zich in een lelijke knoop werken.

 

 

Wilson

 

            Peters’ plan doet denken aan de beginselen van VS-president Woodrow Wilson, die op het einde van WO1 een vreedzame want etnisch rechtvaardige ordening aan Europa wilde opleggen. Toen was het “Zelfbeschikkingsrecht der Volkeren” zeer in trek, vooral bij de etnische minderheden in het verbrijzelde Habsburgse en Ottomaanse rijk, en ook Lenin riep het in bij zijn reorganisatie van het Russische Rijk tot de Sovjet-Unie (vooral dan om de talloze niet-Russische volkeren aan de kant van de Revolutie te krijgen). De resultaten van Wilsons interventie ten voordele van de natiestaat waren nogal gemengd.

            Eén probleem was dat van het principe afgeweken werd ten nadele van de Duitsers en Hongaren en ter beloning van de pan-Slavische beweging (vooral bij de Tsjechen en Serviërs) wegens haar anti-Habsburgse rol in de oorlog. In Oostenrijk, Sudetenland en delen van West-Pruisen werd de wil van de bevolking tot aansluiting bij Duitsland genegeerd. Deze “Volksduitsers” zouden terugslaan door in 1938-39 Hitler te verwelkomen. Ook de Hongaren in delen van de nieuwe staten Tsjechoslovakije, Joegoslavië en Roemenië werd niet om hun mening gevraagd.  Kortom, de gehate verslagen volkeren kregen hun eerlijk deel niet. Omgekeerd werd het principe niet consequent doorgedrukt ten voordele van de Koerden en de Grieken, die door Atatürk weer ingelijfd werden bij resp. etnisch weggezuiverd uit het nieuwe Turkije. 

Maar ook waar het principe wel werd opgelegd, waren de resultaten niet altijd bevredigend, juist omdat de meeste gebieden etnisch gemengd waren. De nieuwe minderheden herinnerden zich meestal dat ze het beter hadden gehad in het openlijk multi-etnische Habsburgse rijk dan in de nieuwe etnische staten. Vandaag zien we in Iraaks Koerdistan dat de Koerden, vers van onder de Arabisch-Iraakse knoet, zelf hun Turkmeense en Assyrische minderheden als minder dan gelijken behandelen, erger dan Saddam Hoessein ooit deed. De verzwerende onvrede met dit soort etnisch onrecht kon een tijd onderdrukt worden, maar is in Joegoslavië uiteindelijk toch opengebarsten. Het potentieel voor geweld was groot in de Balkan, maar is nog groter in West-Azië. Een opdeling in etnisch en religieus homogene staten is er onbegonnen werk, tenzij men er van bovenaf een uitwisseling van bevolkingen (zoals tussen Turkije en Griekenland in 1923) kan organiseren.

Een extra probleem voor Peters’ plan is dat terwijl de betrokken Europese volkeren de beginselen van Wilson doorgaans aanvaardden en verwelkomden, men vandaag in West-Azië niet echt naar zo’n hertekening van grenzen zit uit te kijken.  Het is bijvoorbeeld onduidelijk hoezeer men van een Baloetsji “nationalisme” kan spreken, daar de Baloetsji’s in de eerste plaats loyaal zijn aan hun stam.  (Eén van die stammen, volledig geïntegreerd in het stammensysteem, spreekt trouwens geen Baloetsji maar Brahwi, wat geen Iraanse maar een Dravidische taal is.) Het belangrijkste medium van de meeste moderne nationale bewegingen, een geschreven standaardtaal, is in Baloetsjistan nog steeds praktisch onbestaande. Voorzover er in Iraans Baloetsjistan wrijving bestaat met de centrale regering, is die eerder religieus dan etnisch gemotiveerd: Iran is sjiïtisch, de Baloetsji’s zijn (net als de Koerden) soennieten.

Het is geen schande voor een klein volk, de oneigenlijke motieven van grootmachten voor zijn karretje te spannen om zijn eigen nationale aspiraties te verwezenlijken, al kan dat een gevaarlijk spel zijn. Zo wil de Belgische geschiedschrijving dat het “Belgische volk” zich met hulp uit Frankrijk en vervolgens Engeland (die heus geen volksnationalistische motieven hadden) van de “Hollandse bezetting” kon bevrijden. Als het Baloetsji volk echt een natiestaat wil, dan zou men het niet kwalijk kunnen nemen als het Amerikaanse imperiale berekeningen zoals die van Peters in zijn eigen voordeel weet te manipuleren om drijvend op Amerikaanse overmacht zijn plaatselijke tegenstanders te overwinnen. Vraag is echter in hoeverre die nationale aspiratie echt bestaat. 

Toen Saddam Hoessein in 1980 Iran binnenviel, deed hij beroep op de etnische sentimenten van de Arabieren in Irans zuidwestelijke provincie Choezistan. Hij als Arabier kwam hen “bevrijden” van de “Iraanse onderdrukking”. Maar toen hij terloops hun steden bombardeerde, verenigden de Arabischtalige Choezistani’s zich met alle andere Iraniërs om de buitenlandse agressie af te slaan.

In het flamingantische blad Doorbraak (september 2006) breekt prof. Dirk Rochtus een lans voor een Azeri separatisme in noordwestelijk Iran. Is de volksnationale beweging daar representatief? Ik zou daar toch eerst bewijzen van willen zien vooraleer Vlaams-nationale ideeën op de Azeri-sprekende Iraniërs te projecteren. In 1920 was er een poging om in die regio een onafhankelijke Sovjet-republiek op te richten (de roep van Lenins zelfbeschikkingsrecht der volkeren) maar Reza Khan maakte daar tegen zijn zelfkroning tot Sjah in 1925 een einde aan, en sindsdien is “Azerbeidzjan” gewoon een provincie van Iran. Zoals Belgische premiers doorgaans Vlamingen zijn, zo is Irans geestelijke leider en ultiem politiek gezag een etnische Azeri, namelijk Ajatollah Ali Chamenei. En zoals nog steeds een meerderheid van de Vlamingen niet warm loopt voor Vlaams separatisme, zo zouden ook de Azeri’s best wel eens kunnen verkiezen om zich te schikken binnen een multi-etnisch Iran. Temeer daar zij de sjiïtische religie met Teheran gemeen hebben, wat onder het huidige bewind een belangrijker basis is voor de staatseenheid dan de Perzische natie. Lang niet iedereen geeft om een etnische staat.    

Het is dus onduidelijk waar zich de georganiseerde politieke krachten bevinden die zulke hertekening van de staatsgrenzen zouden afdwingen. De betrokken volkeren zullen geen nee zeggen wanneer hun een eigen etnische staat cadeau gedaan wordt, maar daaruit volgt niet dat ze er nu zelf voor zullen gaan strijden of ijveren. En de bestaande staatsapparaten zullen zich tegen deze Amerikaanse bemoeienis (zowel als tegen een authentiek inheems separatisme) zeker verzetten. De grootmachten hebben zelf teveel geraamtes van etnische onderdrukking in hun kast om zich voor zo’n plan voor etnische rechtvaardigheid te engageren.

Er is echter één land waar de VS onmiddellijk aan het werk zou kunnen gaan, namelijk in bezet Irak. Al-Qaida heeft in de vijf overwegend soennitische provincies al een aparte soenni-islamitische republiek uitgeroepen, je zou hen voor één keer hun zin kunnen geven.  Een onafhankelijk Koerdistan, hetzij volledig of slechts het Iraakse deel, zou allicht een trouwe (want bange, omsingelde) Westerse bondgenoot in die gevaarlijke regio worden. Verdeel Irak in drie, en de zaak valt misschien nog te redden. Maar waarom het gemakkelijke proberen als het ook moeilijk kan? Bijgevolg werkt Washington liever aan een democratisch doch multi-etnisch Irak binnen zijn huidige grenzen. Een loffelijk streven, zo vrij van etnisch obscurantisme, dus veel geluk ermee.

 

 

 

 

(Diogenes, oktober 2006) 

 

 

 

 

 

 

 (Diogenes, oktober 2006)

Last Updated on Sunday, 30 October 2011 00:40