Ontstaansgeschiedenis van de dierenriem (2) Print
Written by Koenraad Elst   
Wednesday, 24 November 2010 18:58

 

De dierenriem, tropisch of siderisch?

 

 

Een probleempje waar de astrologie mee zit, en waarover skeptici zich graag vrolijk maken, is het bestaan van twee types dierenriem: tropisch en siderisch. De tropische dierenriem is gebaseerd op de hoofdpunten in de zon/aarde-cyclus, nl. zonnewenden en evennachten, met Ram per definitie het lentepunt en Steenbok per definitie de winterzonnewende, waartussen men telkens drie sectoren van 30° definieert, samen 12 gelijke sectoren waaraan men een symbool of “teken” toekent. De siderische bestaat uit de zichtbare sterren tegen welker achtergrond de zon en de maan bewegen, en die men tot beelden groepeert, de “sterrenbeelden van de dierenriem”.

De meeste Westerse en Arabische astrologen werken tropisch, de meeste Indiase siderisch. Daartussen bestond lang een veilige afstand, maar in de geglobaliseerde waarzeggerijmarkt kan het ene systeem niet langer doen alsof het andere niet bestaat. Elke astroloog die zichzelf een beetje ernstig neemt, moet hier een bewuste keuze maken, een keuze die hij kan rechtvaardigen. Siderische astrologen en ook de meeste skeptici gaan ervan uit dat de siderische dierenriem de “echte” is, want direct zichtbaar, terwijl de tropische “maar” een meetkundige constructie is. Siderische astrologen verdedigen zich door erop te wijzen dat die meetkundige constructie wel de zon/aarde-cyclus indeelt, een voor het leven op aarde veel belangrijker verschijnsel dan al die verre sterren bij elkaar.

De braven die altijd alles willen verenigen, stellen voor om én de tropische én de siderische dierenriem als juist en werkzaam te aanvaarden, desnoods elk op een apart terrein. Men kan zich eventueel voorstellen dat zowel de vaste sterren als een door de zon/aarde-wisselwerking opgewekt “veld” elk een astrologisch effect hebben; net zoals alle astrologen zonder uitzondering aanvaarden dat zowel planeten als dierenriem een werking hebben. Maar dan is het toch vreemd dat die twee dierenriemen precies dezelfde verdeling krijgen in sectoren met dezelfde naam en betekenis hoewel met verschillende locatie. Dus dat men tegelijk een discrete Steenbok is volgens het ene systeem, en een flapuit-Waterman volgens het andere; of een schuwe Kreeft in het ene en een assertieve Leeuw in het andere.

 

 

“Het wérkt!”

 

Aanhangers van beide systemen zeggen dat hun systeem “werkt”, want dat hun cliënten tevreden zijn. Voorlopig moeten we dat argument afwijzen en stellen dat ze dat niet kunnen hard maken. Diverse skeptische organisaties loven aantrekkelijke geldprijzen uit voor al wie het bewijs kan leveren voor een paranormaal verschijnsel, en het “werken” van een astrologische techniek zou daar zeker ook onder vallen. Wie dus denkt dat hij met zijn ervaring dat het “werkt” een rivaliserende astrologische school kan overtroeven, mag eerst eens de skeptici overtuigen. Wie dat niet doet, moet niet verwachten dat men zijn aanspraken op een “werkzaam” astrologisch systeem zal ernstig nemen.

Dat “het werkt” mag dan niet zo’n sterk argument zijn, omdat de kinderhand van de cliënten van astrologen blijkbaar gauw gevuld is, maar de siderische astrologen maken aanspraak op een werkzaamheid die los staat van de menselijke subjectiviteit (net zoals homeopaten graag op hun succesvolle behandeling van onmondige dieren wijzen), namelijk in de biodynamische zaaikalender. Deze gebruikt de siderische sterrenbeelden, weliswaar met dezelfde inwendige structuur als de tropische, vnl. de drie kruisen en vier elementen. Naargelang de stand van de maan in siderische tekens behorend tot de vier elementen moet men bepaalde types gewassen zaaien of planten, en dan blijken zij meetbaar beter te gedijen, bv. knolgewassen onder de sterrenbeelden van het element Aarde. Wel, dat kan inderdaad getest worden; we zijn benieuwd.

 

 

Welke siderische dierenriem?

 

Tropische astrologen hebben het allemaal over hetzelfde, het lentepunt bepaalt immers slechts één dierenriem. Van de siderische zijn er daarentegen verschillende versies:

(i) De “astronomische dierenriem” aanvaardt de ongelijke verdeling die men met het blote oog ziet en die in nauwkeurige grenzen vastgelegd is door de Internationale Sterrenkundige Vereniging in 1928-30. Hierin zijn de sterrenbeelden ongelijk in grootte (bv. Maagd en Vissen veel groter dan 30°, Ram en Weegschaal veel kleiner) en krijgt bovendien een dertiende sterrenbeeld, de Slangendrager/Ophiuchus, een knabbel uit de ecliptica toegewezen. Deze ongelijk ingedeelde dierenriem wordt alleen door een handvol modern-Westerse excentriekelingen gebruikt.

(ii) De Babylonische dierenriem, die het lint van ongelijke zichtbare sterrenbeelden tot een verdeling in 12 gelijke sectoren van 30° rationaliseert, met Aldebaran/Antares per definitie op 15° Stier/Schorpioen en Spica bijgevolg op 29° Maagd. Daarmee gooit hij eigenlijk de allereerste zelfrechtvaardiging van de siderische dierenriem overboord, nl. dat hij de “echte” sterrenbeelden gebruikt i.p.v. de kunstmatige wiskundige sectoren van de tropische dierenriem. Hij mag echter als oudst betuigde dierenriem gelden, gebruikt door Babylonische en Hellenistische astrologen totdat Hipparchos’ ontdekking van de precessie (de verschuiving van de twee dierenriemen t.o.v. elkaar; 2de eeuw v.C.) algemeen bekend werd en ondermeer de invloedrijke Ptolemaios (2de eeuw n.C.) voor de tropische koos.

(iii) De Indiase varianten op de Babylonische dierenriem, die onderling ook weer enkele graden kunnen verschillen, zodat een Indiase regeringscommissie in de jaren ’50 de knoop doorhakte en 0° Weegschaal per definitie met Spica gelijkstelde. Merk op dat de definiërende ster van Weegschaal hier dus de hoofdster van Maagd is, wat een lachertje maakt van de bewering dat de siderische indeling de “echte” sterrenbeelden weergeeft. De officiële Indiase siderische dierenriem verschilt dus ongeveer 24° met de tropische (die Spica op 23°58 Weegschaal heeft), maar ook 1° met de Babylonische, waarmee toch nog één dertigste van de mensheid, nu ruim 200 miljoen mensen, van sterrenbeeld verandert. De siderische astroloog uit Babylon die zegt dat zijn cliënt met de ascendant op een halve graad ná Spica een saaie hardwerkende Maagd (29°30’) is, zal dus worden tegengesproken door een andere siderische astroloog, werkend volgens het Indiase systeem, die in dezelfde persoon juist een typische zwierige Weegschaal (0°30’) herkent.

 

 

De tegenstelling tussen zuid en noord

 

Eén onmiskenbaar voordeel van de siderische dierenriem is dat hij voor de hele aarde gelijk is. De tropische is dat ook, maar zijn symboliek is aan de jaargetijden gekoppeld, en die zijn tegengesteld op het noordelijke en het zuidelijke halfrond. Het is logisch om de kleine dodelijke Schorpioen te koppelen aan de herfst, tijd van het afsterven en van de reductie van de levensvormen tot de zaadtoestand; en de uit de kluiten gewassen Stier met de volle bloei van de levensvormen in de lente. Maar op het zuidelijk halfrond is het in april herfst en in oktober lente. Argentijnse of Nieuw-Zeelandse astrologen gaan er doorgaans toch van uit dat ook bij hen de geborenen van 1 mei de zon in Stier hebben, met alle Stier-kenmerken van dien, hoewel zij in de herfst geboren zijn. Vanuit siderisch standpunt is er geen reden voor een verschil tussen de halfronden (vanop heel de aarde gezien staat de zon in dezelfde maand in Stier), vanuit tropisch wél.

Omgekeerd kan men dat echter ook duiden als een sterk punt van de tropische dierenriem. Althans, het is consistent met zijn uitgangspunt, nl. omdat de helling van de aardas en dus het bestaan van jaargetijden en van een lentepunt juist een tegenstelling tussen noord en zuid impliceert. Langer dag in het noorden betekent noodwendig langer nacht in het zuiden. Men moet dan wel een uitleg verzinnen waarom juist het noordelijke halfrond “rechtopstaand” is het zuidelijke “omgekeerd”.

 

 

De onvaste “vaste sterren”

 

Een ernstig theoretisch (en op zeer lange termijn ook praktisch) bezwaar tegen de siderische dierenriem is dat de “vaste” sterren en hun configuraties helemaal niet vast zijn. Zij bewegen niet alleen collectief t.o.v. het lentepunt in de precessie à rato van zo’n booggraad per 71 jaar; zij hebben ook elk voor zich een eigen beweging, die helemaal los staat van de beweging van de naburige sterren. De brontosaurus heeft onze sterrenhemel nooit gezien, want de sterren stonden onderling op heel andere plaats en vormden andere configuraties. Sommige bestonden nog niet eens, en andere bestonden toen wel maar zijn inmiddels ontploft of uitgedoofd.

De tropische dierenriem daarentegen is volkomen stabiel zolang er een lentepunt bestaat in het zon/aarde-stelsel. De abstracte verdeling van een vlak in 12 gelijke sectoren is niet onderhevig aan de veranderingen van de ondermaanse wereld van ontstaan en vergaan.

Modern-Westerse siderische astrologen hebben geprobeerd dit bezwaar tegen de siderische dierenriem te ondervangen door hem los te maken van de vaste sterren en hem vast te klinken aan het “synetic vernal point”, een wiskundig punt op slechts 3 boogminuten van de Babylonische 0° Ram, dat zij naar eigen zeggen empirisch afgeleid hebben: bij progressies en transits van planeten over dat punt zouden uit gebeurtenissen de effecten van een overgang van Vissen naar Ram (en 30° verder, van Ram naar Stier, enz.) gebleken zijn. Ook hier weer geldt: als jullie dat zo zeker weten, ga dan aanspraak maken op de prijs die de skeptici uitloven. Probeer niet om andere astrologen te overbluffen met “wetenschappelijke” vaststellingen zolang je de echte wetenschappers niet overtuigd hebt.

Bovendien geeft het siderische systeem hier eens te meer zijn eigenheid op om een uitgangspunt van het tropische te ontlenen. Immers, de scherpe grenslijnen waarbij 3 boogminuten zo’n duidelijk vaststelbaar verschil kunnen maken, zijn typisch voor de meetkundige constructie die de tropische dierenriem is, terwijl de zichtbare sterrenbeelden juist vage contouren hebben.

 

 

De weinig homogene sterrenbeelden

 

Een andere dergelijke ontlening is het idee van homogeniteit van een siderische sector of sterrenbeeld. Een ster op 2° Maagd heeft niet meer te maken met een sterrenbeeldgenoot op 28° Maagd, dus op 26° afstand, dan met een op 28° Leeuw, op slechts 4° afstand. Erger nog: eigenlijk heeft ze met beide even weinig te maken. Neem twee willekeurige sterren aan de hemel en waarschijnlijk zijn ze in alle opzichten verschillend: in afstand, in de richting van hun eigen beweging, in magnitude, in kleur, in fysische samenstelling. Bij materiële voorwerpen zoals de sterren moet je zulke eigenschappen onder ogen zien, bij abstracte meetkundige sectoren stelt dat probleem zich niet.

Tropische astrologen zijn best bereid om de vaste sterren een plaats te geven in hun systeem, namelijk gelijkaardig aan de planeten: hemellichamen die elk op zich een specifieke invloed uitoefenen. Maar zij kunnen er niet aan dat sterren die niets met elkaar te maken hebben behalve dat zij van op aarde gezien in dezelfde sector van 30° liggen, samen een homogene invloed zouden uitoefenen. Overigens een invloed die vreemd genoeg juist die is van de tropische dierenriemsector waarin zij zich ca. 221 n.C. bevonden, toen tropische en (Babylonisch) siderische dierenriem samenvielen.

Radicale skeptici zullen het hele probleem afdoen als inbeelding van bijgelovigen, maar half-skeptici zouden het kunnen verklaren vanuit de mentale impact van het geloof in een dierenriem, eender welke. Het loutere geloof van mensen in een dierenriem schept een veld dat zo sterk is dat het nieuwgeborenen conditioneert; en rivaliserende velden vanuit rivaliserende dierenriemdoctrines kunnen gelijkelijk zulke impact hebben, zodat alle astrologenscholen een beetje gelijk hebben en hun dierenriem inderdaad “werkt”. Dit is analoog aan de numerologie, die geen enkele objectieve grondslag heeft: er is niets bijzonders gebeurd in het jaar vanaf hetwelke wij onze Gregoriaanse jaren tellen, een telling die bij louter afspraak door een andere vervangen kan worden, en toch menen numerologen uit ervaring te weten dat het duiden van iemands Gregoriaanse geboortedatum “werkt”.

 

 

Afleiding van de betekenissen van de dierenriem uit de tropische jaarcyclus

 

Reeds in de hellenistische tijd probeerden astrologen de schijnbaar chaotische dierenriemsymbolen te rationaliseren, bv. door er de structuur van de vier elementen in te herkennen, die zelf weer gebaseerd is op de polariteit positief/negatief, een abstract begrip i.p.v. natuurbelden. Met rationalisering van de dierenriemsymbolen is bedoeld, een systematiek ontdekken in de schijnbaar willekeurige beelden. Sommige van deze systematieken hebben alleen zin in een tropische, met de jaargetijden verbonden dierenriem.

Antroposoof F.H. Julius (Beeldentaal vd Dierenriem) legde een verband tussen de plaats van een teken in jaarcyclus en het gedrag van het uitgebeelde “dier”. Van Kreeft tot Boogschutter (waarin de zon vanaf haar hoogste positie op het noordelijk halfrond de aarde schijnt te naderen) zijn ze vasthoudend of omklemmend, in het halfjaar van Steenbok tot Tweelingen (waarin de zon zich vanaf haar laagste positie verwijdert) loslatend of wegduwend. Merk daarbij op dat de dagboog van de zon op winterzonnewende, van zuidoost tot zuidwest, de vorm heeft van een berg, biotoop van Steenbok. Op zomerzonnewende heeft hij, van noordoost via pal oost en pal west tot noordwest, de vorm van een tang, de scharen van de Kreeft.

Ook de toekenning (door zowel siderische als tropische astrologen) van planeetheerschappijen aan dierenriemsectoren gaat uit van een seizoensgebonden tropische dierenriem. Zon en maan zijn in heerschappij, dus op hun sterkst, in de zomertekens Kreeft en Leeuw. (De zon heerst niet over het eerste maar over het tweede zomerteken omdat zij inderdaad pas enkele weken ná haar passage over het zomerpunt op haar sterkst is: juli is heter dan juni.) Zij zijn in verhoging, op hun charmantst en verfrissendst, in de lentetekens Ram en Stier. Deze symboliek zou verloren gaan in een systeem waarin deze tekens niét aan een jaargetijde gekoppeld zijn, nl. de siderische dierenriem.

Een ander gegeven dat tot de symboliek van de tekens bijdraagt, is het verband tussen de plaats van het teken in de dagcyclus en het gedrag van het uitgebeelde “dier”: van Maagd tot Schorpioen (tekens van trage klimming) langzaamst, Boogschutter tot Waterman versnellend, Vissen tot Stier (snelle klimming) snelst, Tweelingen tot Leeuw vertragend.  De langzaamste tekens stellen aarzeling reflectie en voorzichtige afweging voor, de snelste juist het zich erin gooien en de actie.

Stippen we daarbij aan dat de symboliek van een tropisch dierenriemteken bepaald wordt door zijn beginpunt: Ram “is” de lente-evennacht, tevens het snelst klimmende punt in de dagbeweging; Steenbok “is” de winterzonnewende, het verste punt, enz. Dat de “energie” van de winterzonnewende, door een Steenbok gesymboliseerd, vervolgens homogeen over de hele volgende sector van 30° geldig blijft, schijnt te impliceren dat de zon op dat punt die energie oplaadt en er verder niets aan verandert tot ze 30° verder plots en volledig de energiekleur van dat volgende punt (Waterman) aanneemt. Dit impliceert dat de twaalfdeling en de snijlijnen om de 30° een intrinsiek energetisch belang hebben binnen het aarde/zonneveld. Op dat unieke effect van de twaalfdeling komen we nog terug.

De juist genoemde verklaringen van de door diersymbolen aangeduide thematieken van de dierenriemsectoren vanuit hun plaats in de dag- en jaarbeweging gelden alleen voor de tropische dierenriem, niet voor de siderische. Dit stelt een principieel probleem: voorzover bekend hebben minstens een aantal van de sterrenbeelden hun naam sinds lang vóór de precessie bekend was, dus lang vóór de dierenriem losgekoppeld werd van de zichtbare sterrenbeelden en vastgemaakt aan de onderlinge jaar- en dagbeweging van zon en aarde. Het is slechts een gelukkig toeval dat de precessie ontdekt en de tropische dierenriem gedefinieerd werd net toen de abstracte Ram (lentepunt) ongeveer met het zichtbare sterrenbeeld Ram samenviel, de abstracte Steenbok (winterzonnewende) met het zichtbare sterrenbeeld Steenbok, enz. Had men de tropische dierenrem ca. 6500 jaar eerder bedacht en naar de bestaande sterrenbeelden genoemd zoals zij toen aan de hemel lagen, dan had de Steenbok, symbolisch een zoeker van uitersten, niet met de winterzonnewende samengevallen, dat uiterste in de jaarlijkse noord/zuid-beweging van de zon, maar wel met de herfst-evennacht, het midden van die noord/zuid-beweging, nu vertegenwoordigd door Weegschaal, symbolisch de zoeker van de middenweg. Dan had van de genoemde rationaliseringen niets geklopt.

Wil de tropische astrologie “werken” en de tropische tekens dus “juist” zijn, dan moet men bijna aannemen dat een kosmische intelligentie dit chronologische toeval gearrangeerd heeft, namelijk dat de mens de tropische dierenriem bedacht net toen het sterrenbeeld Steenbok dat zo mooi de winterzonnewende symboliseert, ook effectief het winterzonnewendepunt bevatte. Net zoals die godheid ook gezorgd moet hebben voor het gelukkige toeval dat de dierenriem bedacht werd in een tijdperk waarin de maan net dié afstand en baansnelheid had dat zij ongeveer 12 cycli per zonnejaar maakt. Tja.

 

 

Was de oorspronkelijke dierenriem als tropisch bedoeld?

 

Of is er toch een rationele verklaring? Er zijn in diverse beschavingen een aantal namen van sterrenbeelden bekend die geen gelijkenis vertonen met die van de dierenriem. Merken we echter op dat vele namen van sterren en sterrenbeelden daar aan seizoensverschijnselen gekoppeld zijn. Zo beduidde het Chinese sterrenbeeld “de Sandaal” het slachtseizoen, waarin leerlooiers van de dierenhuiden schoeisel maakten. Vandaag is die koppeling door de precessie niet meer geldig, maar toen (v.C.) die naam gegeven werd, besefte men in China nog de verschuiving niet tussen siderische sterrenbeelden en tropische jaarfasen. Ook de Mesopotamiërs hebben hun sterrenbeelden van een naam voorzien toen zij nog geen weet hadden van de precessie. Net als de Chinezen met hun Sandaal kunnen zij hun Ram wel degelijk naar een seizoensverschijnsel genoemd hebben.

Het argument van de sideralisten dat de oorspronkelijke benaming siderisch was, verliest dus van haar kracht. Er is nooit gekozen vóór siderisch en tégen tropisch. Nee, toen men siderische namen gaf, wist men niet beter of deze waren tegelijk ook tropisch, dus aan een jaarfase gekoppeld.

De namen van de zodiakale sterrenbeelden zijn ontstaan in Mesopotamië, net het gebied waar de astrologie zou ontstaan. Zou dat niet de kans vergroten dat er wél een verband is tussen astrologie en het ontstaan van de dierenriem? Niet in de door VAG-stichter Herman De Vos bedoelde zin van een astrologische empirie die een symbool toekende aan een jaarfase op grond van het karakter van de in die jaarfase geboren mensen. Wel op basis van algemene symboliek zoals hierboven uiteen gezet, bv. de vooroplopende Ram als eerste teken van het jaar, de evenwichtzoekende Weegschaal als middelste teken van het jaar, de Kreeft met haar scharen als symbool van de tijd waarin de dagboog van de zon de vorm van een tang heeft..

De benamingen van de zodiakale sectoren of sterrenbeelden zijn voor zover mij bekend niet ouder dan eind 2de millennium v.C. Zoals reeds vermeld komen zij nog niet voor de in de Enuma Anu Enlil (1800-1500 v.C.), maar komen enkele wel reeds voor in Babylonische teksten uit de 12de eeuw v.C, ook al dateert de oudst bewaarde weergave van de hele dierenriem pas uit de Mul-Apin, 7de eeuw v.C. Als begindatum opperen we dus 14de à 12de eeuw. Op dat ogenblik was het verschil tussen tropische en siderische dierenriem ongeveer 20°. Dat zijn er bijna 20 teveel voor wie wenst dat een dierenriem die het lentepunt door een Ram symboliseert, ook de zon tegen Ram-achtergrond plaatst tijdens en kort na het lentepunt. Maar misschien is dit een vals probleem.

Vandaag en al sedert de hellenistische tijd gebruiken we efemeriden, en daaruit lezen we af dat de zon op zekere dag in een bepaald sterrenbeeld of conjunct met een bepaalde vaste ster staat. De tropische astroloog leest af dat de zon samen staat met Antares op 9° Boogschutter, de siderische leest uit zijn efemeris dat de zon op 15° Schorpioen met Antares samen staat, maar beiden kijken niet aan de hemel of de zon inderdaad met Antares samen staat. Dat zou ook niet kunnen, want een ster of planeet die conjunct is met de zon, is onzichtbaar. Je kan de positie van de zon in een sterrenbeeld nooit zien. Je kan ze afleiden uit andere waarnemingen, bv. door oppositie met de positie van de volle maan, maar zien kan je ze niet.

Welnu, de eerste hemelwaarnemingen gebeurden niet bureaucratisch via een efemeris en aanvankelijk zelfs helemaal niet via enige berekeningen, maar rechtstreeks met het blote oog. Wat ziet het blote oog op lente-evennacht? Het ziet niet de zon tegen de achtergrond van een sterrenbeeld. Het ziet wel een andere sterrengroep die op unieke wijze met dat jaargetijde verbonden is: het sterrenbeeld in heliakische opkomst. Dat is het laatste sterrenbeeld dat in het oosten opkomt vóór zonsopgang. Vanaf het ogenblik dat de zon ongeveer 15° onder de horizon ligt (wat naargelang breedtegraad en jaargetijde overeenkomt met rond de 20° lengtegraden op de ecliptica) beginnen de sterren in het zonlicht te “verdrinken” en onzichtbaar te worden. Het sterrenbeeld in heliakische opkomst staat dus ruwweg 20° vóór de zon op de ecliptica. Dit wil zeggen dat het ongeveer 20 dagen eerder de zon bevatte. Het eerste lentepunt-sterrenbeeld was dus niet het sterrenbeeld dat de zon bevatte wanneer deze het lentepunt bereikte, maar wel het sterrenbeeld dat drie weken eerder de zon bevatte.

In de tijd waarin we de eerste fragmenten van de dierenriemsymboliek vinden, en waaruit we voorzichtig tot het beginnende bestaan van het volledige systeem kunnen besluiten, nl. rond de 13de eeuw v.C., stond het sterrenbeeld Ram in heliakische opkomst rond 21 maart. En het sterrenbeeld Steenbok in heliakische opkomst rond 21 december, enz.

In de laat-Hellenistische periode waarin tropische en siderische dierenriem van elkaar gescheiden werden, gebruikte men al volop efemeriden en hechtte men niet meer zo aan de heliakische opkomst. Toen associeerde men een jaarfase met het sterrenbeeld dat de zon bevatte, niet met het sterrenbeeld in heliakische opkomst. Toen stond de zon in Ram op lente-evennacht, niet 20° erachter (en de zon in Steenbok op winterzonnewende i.p.v. 20° erachter, enz.). Maar dat is dus niét de reden waarom een Ram-symbool aan de lente-evennacht gekoppeld wordt Want de namen van de sterrenbeelden bestonden toen al ruim duizend jaar. Maar het wil zo lukken dat bij het ontstaan van de dierenriem, juist dié sterrenbeelden tijdens een bepaalde jaarfase in heliakische opkomst stonden, die in de Hellenistische periode tijdens diezelfde jaarfase de zon bevatten.

 

 

Besluit

 

Bij wijze van veelbelovende hypothese komen we tot het volgende besluit. De oorspronkelijke sterrenbeelden waren siderisch, omdat men de sterrenbeelden zo goed kon zien en nog niet besefte dat hun schijnbare koppeling aan de jaargetijden (namelijk aan die jaarfase waarin het sterrenbeeld in kwestie in heliakische opkomst was, dus de zon niét bevatte en zo’n 20° vóór de zon stond) slechts tijdelijk was. Men wist toen niet beter of de siderische dierenriem markeerde de 12 jaarfasen. Echter, de naamgeving van die sterrenbeelden was tropisch bedoeld. Zij wilde jaarfasen symboliseren. Die jaarfasen werden onwetend en ten onrechte aan sterrenbeelden gekoppeld, nl. die in heliakische opkomst, maar die sterrenbeelden waren slechts herkenningspunten in dienst van wat echt belangrijk gevonden werd, nl. de jaarfasen.

Door een gelukkig toeval is men de verschuiving van siderisch en tropisch gaan beseffen en astrologisch verrekenen net toen de sterrenbeelden die oorspronkelijk (eind 2de mill. v.C.) door heliakische opkomst een jaarfase aangeduid hadden, diezelfde jaarfase aanduidden via de geavanceerdere techniek van de wiskundig berekende stand van de zon-in-datzelfde-sterrenbeeld (eerste eeuwen n.C.). Of misschien was het geen toeval, en was dat interval nu eenmaal ongeveer de tijd die wezens met een menselijk brein nodig hebben om tot een volledig inzicht in hun met gissen en missen ontworpen dierenriem te komen.

 

 

(VAT, december 2008)