Despotisme versus volksraadpleging Print
Written by Koenraad Elst   
Monday, 15 November 2010 21:47

 

De heersende klasse gaat maar door met haar propaganda-offensief tegen de democratie.  Dus blijven wij haar argumenten tegen het licht houden. 

 

 Het katholieke weekblad Tertio bracht recent (31-10-2007) een pleidooi tegen het organiseren van referenda over de nieuwe versie van de EU-grondwet, onder de geveinsd onpartijdige boventitel “Argumenten voor en tegen nut van Europese referenda”.  De eigenlijke titel drukt het ingenomen standpunt duidelijker uit: “Referendum als godsoordeel”, een middeleeuwse praktijk die grillige externe factoren tot rechter maakte.  UA-politoloog Guido Dierickx betoogt dat het grootse project van EU-grondwet niet mag worden onderworpen aan de grillige volkswil.  Hij verkiest dat politici, die zich vertegenwoordigers van het volk noemen, en petit comité beslissen, ongehinderd door de domme massa.

Vooraleer zijn argumenten te bekijken, kunnen we reeds ons eindoordeel formuleren.  Het feit zelf dat hij het probleem stelt van de verschillende uitslag die men kan verwachten van een volksraadpleging en van een onderonsje onder politici, bewijst reeds de noodzaak van het referendum voor de democratie.  Als ons systeem een “representatieve democratie” was, dan zou men nooit in zijn naam het referendum kunnen verwerpen, want dan zouden de parlementsleden in hun stemgedrag precies dat standpunt “representeren” dat het volk zelf in het referendumstemhokje tot uiting zou brengen.  Als Jean-Luc Dehaene en zo vele anderen ons voorhouden “geen directe maar wel een representatieve democratie” te willen, bewijst dit juist dat deze twee systemen verschillende beleidsbeslissingen zouden opleveren, en dat het parlement dus niét de mening van het volk vertegenwoordigt.  Bv., toen 60% van de Nederlandse kiezers tegen de EU-grondwet stemde, was 80% van de parlementsleden vóór.  De bestuursklasse heeft en vertegenwoordigt vaak andere belangen dan het volk.

Dierickx opent met een captatio benevolentiae: “Inderdaad, er is geen procedure die aan de goedkeuring een even grote legitimiteit kan verlenen als een referendum. In een referendum spreekt immers de stem van het volk, of niet soms?”  Natuurlijk, en een hele krantenbladzijde lang slaagt Dierickx er niet in om ook maar een begin van weerlegging voor deze evidentie te bedenken.  Evenwel: “Maar niet alle opiniemakers zijn dit voorstel genegen: het zou zijn ingegeven door politiek opportunisme.”

 

              Om die bewering te ondersteunen, geeft hij een argument dat, hoewel geenszins zo bedoeld, welbeschouwd vóór de veralgemening van de referendumpraktijk pleit: “Het referendum wordt voorgesteld door voorstanders van ‘meer Europa’ als ze zeker zijn dat ze gaan winnen, en door hun tegenstanders als ze naar een middel zoeken om een veto te laten uitspreken.  In beide gevallen getuigt het voorstel van weinig meer dan van politieke berekening.”  Deze gedachtenlezer meent opportunisme te zien bij de tegenpartij; maar zou dit geen projectie van het opportunisme bij zijn eigen pro-partij zijn?  Het poneren van symmetrie tussen de twee partijen is onterecht, want de tegenpartij heeft niet de macht om het beslissingsproces te manipuleren, in heel de EU zijn immers partijen aan de macht die méér pro EU-grondwet zijn dan hun oppositie. 

 

              Maar hij heeft wel gelijk dat het referendum beter geen wapen wordt in handen van fracties politici die alleen het volk ter stembus roepen wanneer het hun uitkomt.  Dat loffelijke doel kan bereikt worden door van referenda een gewoonte te maken: het volk stemt in principe over alle belangrijke beslissingen, dan hoeven politieke fracties zich niet met het initiatief te moeien.

              Zoals absoluut elk pleidooi tegen het referendum is ook Dierickx’ argumentatie in wezen tegen de democratie zelf gericht, met het klassieke argument dat het volk te dom is om er het beleid aan toe te vertrouwen: “Is het trouwens niet vreemd de ontwikkeling van het grote Europese project – het grootste politieke project van onze tijd in onze streken – te onderwerpen aan dergelijke simplistische ‘stemming’ van het electoraat?”

              Waarom ter wereld zou het oordeel van de kiezer zoveel simplistischer zijn dan dat van de politieke klasse?  Ook parlementsleden stemmen zwart-wit, zij drukken op het groene of op het rode knopje, niet op een onbestaand zebraknopje.  In onze particratie laten de meeste politici hun stemgedrag afhangen van de uiterst simpele overweging of het bij de partijleiding in de smaak zal vallen en dus hun carrière bevorderen.  De kiezer kan in het geheim van het stemhokje tenminste volgens zijn overtuiging stemmen, of die nu simpel of gesofistikeerd is.  En die overtuiging behoort in een democratie het beleid te bepalen.

              Merk ook de tegenstelling die Dierick poneert tussen het belang van het EU-verdrag en de beslissing door het volk.  Blijkbaar mag de massa wel stemmen over futiliteiten, maar is de democratische speeltijd gedaan zodra men serieuze beslissingen over “het grote project”  moet nemen.

              Nog een argument dat welbeschouwd élke meerderheidsstemming viseert, is dit: “Enkele procenten beslissen dan over leven of dood van een onontbeerlijk verdrag.”  Enkele procenten, dat zijn in België enkel honderdduizenden mensen.  Is het parlementair systeem dan zoveel redelijker, in de zin van: beter beschermd tegen beslissingen op basis van een nipte meerderheid?  Integendeel, al meermalen is een beslissing gekanteld door de stem van slechts één politicus.  Zo zijn de Belgische en Vlaamse parlementaire stemmingen over uitgerekend het organiseren van een referendum over de EU-grondwet, eerste versie, gestrand op één onverwachte tegenstem, onverwacht omdat de partij in kwestie zich tevoren pro referendum uitgesproken had.

              En dan nog maar eens de minachting voor het volk: “De huiver voor Europese referenda steunt op het feit dat het electoraat zijn stem moet uitbrengen op basis van gebrekkige informatie.”  Ik neem aan dat dhr. Dierickx hier slechts een standpunt weergeeft eerder dan het in eigen naam te bepleiten.  In ieder geval is het aangehaalde argument niets anders dan een variant op het aloude argument tegen de democratie, namelijk dat het volk nu eenmaal te dom is om de besluitvorming aan toe te vertrouwen.  Bovendien geldt dit argument evengoed, dossier per dossier, voor parlementaire stemmingen.  Als er beslist wordt over een wetsontwerp inzake justitie, of sociale zekerheid, of economisch beleid, zijn er typisch slechts een handvol leden die zich in die materie ingewerkt hebben, terwijl de grote meerderheid van de parlementsleden zijn stem ondeskundig en louter volgens de partijlijn uitbrengt.

Deze minachting voor het volk wordt gedeeld door bevriende academici: “Eén stroming onder de politicologen is daarover bijzonder pessimistisch.  Ze stellen de Europese referenda op dezelfde lijn als de verkiezingen voor het Europese Parlement.  Daarbij zijn de kiezers nauwelijks op de hoogte van de objectieven die de kandidaten voor hun activiteiten in Straatsburg en Brussel op het oog hebben.  Ze weten niet welke beleidsalternatieven in die verre steden op de agenda staan en wie die verdedigt.”  Ja, die domme kiezers hebben veel te weinig informatie om het beleid te sturen via de stemming voor politici die zich op een bepaalde beleidskeuze profileren (aannemend dan nog dat zij in het parlement zullen stemmen overeenkomstig hun verkiezingsbeloften, wat allerminst zeker is). 

 

Ziedaar weer eens onbedoeld een uitstekend argument pro referendum.  Je maakt het de kiezer immers veel gemakkelijker door hem per beleidspunt een stem te laten uitbrengen.  Wie bv. tegen de toetreding van Turkije is, hoeft dan niet uit te puzzelen welke politicus zijn mening deelt (en bovendien zijn campagnestandpunt trouw blijft tot bij de stemming), zolang hij zijn eigen standpunt maar kent en in het stemhokje tot uiting kan brengen.

Die domme kiezer wordt er echter van beschuldigd dat hij zijn gedachten niet bij het onderwerp kan houden en daardoor in een stemming over kwestie A onwillekeurig zijn mening over kwestie B ventileert: “Deze onderzoekers menen een soortgelijke armoede aan politieke informatie terug te vinden als het gaat om Europese referenda.  Waarom stemmen daar de enen ‘ja’ en de anderen ‘neen’?  Wellicht is het ‘neen’ ingegeven door de ontevredenheid over de binnenlandse toestand of over het beleid van onpopulaire politieke leiders die het ‘ja’ aanprijzen. (…) Trouwens, ook als de kiezer zijn redenen heeft tegen het verdrag te stemmen, wat betekent dan zijn ‘neen’? Is hij gekant tegen te veel Europa of tegen te weinig Europa?”

Mocht dit probleem reëel zijn, dan is het ook zeer gemakkelijk op te lossen: organiseer meer referenda, namelijk inzake elke kwestie waarover de kiezer rechtstreeks zijn zeg wil doen.  Zo gaat het in Zwitserland, waar de kiezer meermalen per jaar naar ter stembus geroepen wordt om zich over in totaal enkele tientallen vraagstukken uit te spreken, kwesties waarover aparte campagnes gevoerd worden. 

 

Merk verder op hoe ook hier weer de verborgen premisse binnengesmokkeld wordt dat de politici superieur zijn aan de kiezers, want dat dit probleem bij hen niet bestaat.  In werkelijkheid weten wij bij politici ook niet noodzakelijk de reden voor hun stemgedrag, en zelfs als zij een stemverklaring doen, hoeft die helemaal niet waarheidsgetrouw te zijn.  Politieke keuzes die uit eigenbelang of partijbelang voortkomen, valselijk voorstellen als ingegeven door verheven idealen is de banaalste praktijk ter wereld. 

 

Evenzo is het de gewoonste zaak dat politici in hun standpuntbepaling verschillende kwesties met elkaar vermengen.  In alle politieke uitspraken van Franse, Spaanse e.v.a. toppolitici over separatisme in Kosovo, Vlaanderen of elders ziet men de misvormende impact van hun zorg om andere kwesties, namelijk de afscheidingsbewegingen in hun eigen minderhedenregio’s.  Wat zij zeggen over Kosovo is niet ingegeven door een overweging van het belang van de verschillende bevolkingsgroepen aldaar, maar is louter een projectie van hun binnenlandse bekommernissen op een buitenlandse ontwikkeling die precedentwaarde zou kunnen krijgen.

Helemaal zeker is Dierickx niet van zijn keuze tegen de democratie, hij erkent enkele verdiensten van de volksraadpleging: “De modale kiezer weet niet wat er precies in dat lijvige verdrag staat, maar hij meent genoeg te weten om zich een opinie te vormen. (…) Om aan de nodige informatie te geraken, gebruikt hij binnenwegen. Hij weet bijvoorbeeld welke politieke leiders welke optie verdedigen en dus uit welke politieke hoek de wind waait. Als het referendum bovendien door een uitgebreid publiek debat wordt voorbereid, leert hij daaruit ook een aantal argumenten pro en contra: niet de juiste wellicht, maar althans bevredigende. (…) De tijd dat de Europese integratie kon worden voortgestuwd door een kleine elite van politici en ambtenaren, met de stilzwijgende instemming van de verstrooide burgers, is voorbij. De EU is zo belangrijk geworden dat ze meer legitimiteit nodig heeft bij het brede publiek.”

Maar dan volgt er weer een alleszeggende giller: “Er kan niet anders dan een zekere kloof bestaan tussen het kiezerscorps en politici die oog hebben voor belangen op langere termijn.”  Ja ja, de kiezers zijn kortzichtig en egoïstisch, de politici daarentegen denken aan het algemeen belang en houden de blik op de toekomst.   Kijk, Confucius maakte een onderscheid tussen de “edelen” en de “kleine mensen”, en zei reeds dat de edele aan wie het bestuur mag toevertrouwd worden, degene is die van nature het algemeen belang voor ogen houdt (wat het gemeen dus niet doet).  Dat elitaire standpunt kan best respectabel zijn, ik ben trouwens zelf een toegewijde leerling van de Meester, maar niemand noemt Confucius een democraat.  Laat al die spinners van lepe uitvluchten om de confrontatie met de kiezer in een volksraadpleging te ontwijken nu eens gewoon eerlijk zeggen dat zij tegen de democratie zijn.

Vervolgens krijgen we nog een specifiek voorbeeld van hoe superieur de heersende klasse wel is: “Het besef dat er zich nu dringende, grensoverschrijdende problemen aandienen die op het niveau van de EU moeten worden aangepakt – zoals die van de ecologie en de internationale veiligheid – is nog onvoldoende doorgedrongen, alle inspanningen van de Europese Commissie ten spijt.”  Ja, hoe hard de vérziende elite de domme massa ook probeert op te voeden, de leerling is van hopeloos slechte wil.  Merk op dat de bewering over het gebrekkige besef van de grensoverschrijdende aard van bepaalde problemen uit de lucht gegrepen is.  Geen enkele gewone kiezer zal desgevraagd ontkennen dat terreurbestrijding en milieuzorg grensoverschrijdend zijn. 

 

Mij hoor je niet zeggen dat “de kiezer altijd gelijk heeft”.  De kiezer kan zich vergissen, of kan zich bij juiste kennis nog door verwerpelijke motieven laten leiden.  Maar is het palmares van de politieke klasse dan beter?  Wat veiligheid betreft: het is bv. een publiek geheim dat de Belgische regering een stilzwijgende verstandhouding heeft met islamterroristen om in België mekaar ongemoeid te laten, ook als zij ons grondgebied gebruiken voor de voorbereiding van terreurdaden in de buurlanden.  Wat ecologie betreft, Franse regeringen hebben het zo geregeld dat hun kerncentrales, bv. die van Chooz in een inham in Belgisch grondgebied, bij een ongeluk hun radioactieve neerslag grotendeels in de buurlanden laten neerkomen.  Inderdaad heel “grensoverschrijdend”.

Nog zo’n valse tegenstelling tussen politieke klasse en kiezersmassa betreft het systeem van nationaal vetorecht in de huidige EU-structuur: “Wat als de ‘stem van het volk’ in één belangrijke lidstaat een veto zou uitspreken tegen een nieuw verdrag?  Nee, nationale referenda zijn een gebrekkig instrument.”  Een argument naast de kwestie, want precies hetzelfde geldt wanneer de regering van één lidstaat zich tegen een nieuw verdrag uitspreekt.  Het is nu eenmaal het gevolg van de conceptie van de EU als confederatie of statenbond, dus voorlopig geen federatie of bondsstaat, dat elke lidstaat een vernieuwing kan blokkeren door tegen te stemmen, volstrekt ongeacht of dit door politici danwel door het volk gebeurt.  Maar blijkbaar denkt de auteur dat politici van een dwarsliggend land zich wél en hun kiezers zich niét tot een “eensgezind” besluit zullen laten dwingen.  Wat nogmaals zou aantonen dat de politici in onze particratie niét de wil van het volk vertegenwoordigen.

De democratische gedachte dat de kiezers wel eens goede redenen voor hun keuze zouden kunnen hebben, ook in de negatief uitgevallen Franse en Nederlandse referenda over de EU-grondwet, komt bij de auteur gewoon niet op.  De kiezers zijn fout en dus moet de verlicht-despotische heersende klasse hen heropvoeden: “Dat betekent dat de conservatieve bias van vele burgers alleen maar kan worden overwonnen door een sterke campagne, door wat sommigen ‘goede propaganda’ zouden noemen.  Zelfs een goede campagne kan evenwel niet alles.  De Ieren, de Spanjaarden en de nieuwe lidstaten zijn niet moeilijk te bewegen tot een ‘ja’.  Zij zien in de Europese integratie de belofte van economische ontwikkeling en/of democratische stabiliteit.  Maar vele Nederlanders en Fransen vinden hun toestand bevredigend en vanzelfsprekend en verhopen dus weinig van een Europese verruiming en verdieping.”

Natuurlijk, “it’s the economy, stupid”, de egoïstische kiezers laten zich alleen door kortzichtige materiële belangen leiden.  Mij dunkt veeleer dat die Nederlandse en Franse kiezers een bij uitstek politiek-bewuste stem uitgebracht hebben, geleid door niet-economische waarden zoals vrijheidsliefde.  Zeer terecht hadden zij de indruk dat de grondwet verder macht overhevelde van het min of meer overzichtelijke en democratisch transparante niveau van de natiestaat naar niet-verkozen supranationale instanties waarop lobbygroepen wel maar de kiezers geen impact hebben.  Vermoedelijk zijn velen van hen net als ik gewonnen voor méér Europa en meer institutionele integratie, maar niet ten koste van het beetje democratische inspraak dat zij nu in de nationale politiek nog hebben.

Dat blijkt zelfs uit Dierickx’ eigen gegevens: “Volgens opiniemetingen van de Eurobarometer hebben de Nederlanders het lidmaatschap van de EU altijd een goede zaak gevonden voor hun land.  Daaruit hebben hun leiders afgeleid dat ze het referendum over het grondwettelijke verdrag vlot zouden goedkeuren.”  De kiezers waren of zijn niet anti-Europees, nog steeds niet.  Zij hebben wel bezwaar tegen het despotisme dat volgens de heersende klasse en haar letterknechten tot het wezen van Europa zou behoren.  Zij reserveren hun ja-stem voor een ander soort ontwerpgrondwet, een dat de volkssoevereiniteit respecteert en herstelt.

Wat Europa nodig heeft om zijn burgers terug voor zich te winnen, is een democratische politieke structuur.  Dat impliceert ondermeer dat de wetgevende macht (voor zover die naar het Europese niveau gedelegeerd wordt) radicaal overgeheveld wordt van de Commissie en de Raad van Ministers naar de burgers en een door hen gemandateerd parlement.  Een Europees verdrag dat die democratische minimumvoorwaarde niet vervult, is niet waard van goedgekeurd te worden. 

 

(Nucleus, december 2007)