De tegenpool van Confucius Print
Written by Koenraad Elst   
Tuesday, 16 November 2010 13:32

             

 

Afhankelijk van een klein toeval had de Chinese beschaving veel meer op de Europese kunnen gelijken. Met wat meer invloed had de wijsgeer Mozi zijn land die wending kunnen geven.

 

           Mo Di, beter bekend als Mozi ofte “meester Mo”, werd geboren in vermoedelijk 479 v.C., het sterfjaar van Kongzi ofte Confucius. Gedurende de daaropvolgende eeuwen werden de twee vaak samen genoemd als de twee grote morele voorbeelden, totdat de staatspatronage voor het confucianisme onder de Han-dynastie Mozi de schaduw in duwde. Daar zou hij min of meer blijven zodat vandaag maar weinigen binnen of buiten China zijn werk kennen. Als de daoïsten zijn werk niet in hun Daoïstische Canon een plaats gegeven hadden, zou het wellicht verloren gegaan zijn. Maar nu brengt uitgeverij Pelckmans ons een inleiding tot het leven van Mozi en zijn denken, het mohisme. Het boek is geredigeerd door de KU Leuvense sinologieprofessoren Nicolas Standaert en Carine Defoort, en bevat bijdragen van nog vier andere sinologen.

 

In mijn tijd als student sinologie lazen we uit “de Mozi”, de klassieke verzameling van Mozi’s of aan Mozi toegeschreven tekstfragmenten, weinig meer dan het hoofdstuk Jian Ai, “De universele liefde”. Dat was dan ook wel een kerngedachte van het mohisme waarmee het zich afzette tegen het confucianisme. Terwijl dit laatste de familie centraal stelde, en de graad van liefde die men aan iemand “verschuldigd” was als evenredig zag met de graad van verwantschap, leerde Mozi de “inclusieve zorg” (want dat is de in dit boek geprefereerde vertaling van jian ai) om allen in gelijke mate.

 

Een andere maar daarmee samenhangende kerngedachte, hier behandeld door Karen Desmet, was de meritocratie, het toekennen van ambten op basis van bekwaamheid. In het oude feodale stelsel heerste een principieel nepotisme, postjes werden op basis van afkomst toegekend. Loyauteit ging toen minder uit naar de staat of het algemeen welzijn, maar naar het clanhoofd en de clanverwanten, wat tot toestanden leidde die men vanuit het oogpunt van het staatsbelang en het goede bestuur “corruptie” moet noemen. Mozi wil hier de beginselen van de vrije markt toepassen: wie degelijke en mooie klederen wil en de mogelijkheid heeft om te kiezen, zal zich tot de beste kleermaker wenden. Zijn beeldspraak wijst er trouwens op dat hij, net als de daoïst Zhuangzi, thuis was in de wereld van de ambachten, waar niet de afkomst van de werkman maar wel zijn vaardigheid gewaardeerd wordt. Laat de heerser dus ook bekwaamheid als maatstaf nemen bij de vrije keuze van ambtenaren ongeacht hun afkomst.

 

Zonder als aparte school overleefd te hebben, heeft het mohisme toch zijn stempel op de Chinese beschaving gedrukt. Na de instelling van het gecentraliseerde keizerrijk door Qin Shihuang in 221 v.C. werd het meritocratische beginsel ook in praktijk gebracht, en het werd de sleutel tot het succes van China. In contrast met de conservatieve gehechtheid aan de “verworteling”, werd ambtenaren door regelmatige rotatie verhinderd om wortel te schieten in de omgeving waarover zij het bestuur voerden. Een stelsel van staatsexamens zorgde voor de selectie van de bekwaamsten. Vandaag nog kan je op het domein van de Confuciustempel te Beijing de examenzaal bezoeken waar over de loopbaan van zovelen beslist is. 

 

Het in oorsprong aristocratische confucianisme heeft een aantal ideeën uit het egalitaire mohisme overgenomen, zodat dit laatste ook na zijn verdwijning als aparte school toch een grote invloed is blijven uitoefenen. Zo besteedden de confucianen grote zorg aan de volkswelvaart. Dat wordt hen soms verweten, bv. toen ze deze bekommernis inriepen om de 15de-eeuwse Ming-keizers een einde te doen maken aan de “verspilling” van Zheng He’s ontdekkingsreizen tot in Afrika. Daardoor heeft China zijn kans op koloniale expansie gemist, maar dat was misschien wel de bedoeling: zowel confucianisme als mohisme en daoïsme sluiten ideologisch aan bij de behoudsgezinde opvatting van Sunzi, denkmeester van de krijgskunde, dat men vooral het eigen domein moet vrijwaren eerder dan het te riskeren door voorwaartse avonturen. In hun zorg om de volkswelvaart waren de confuciaanse geleerden verre van consequent wegens hun fundamentele minachting voor arbeid en vooral voor handel. Het gaat dan ook om een waarde die veel logischer in het mohisme past, en daaraan ontleend is in de loop van de polemiek tussen de beide scholen.

 

Het egalitarisme van Mozi betreft gelijke kansen, niet gelijkheid in resultaat. Na de selectie van de bekwaamsten ontstaat er natuurlijk wel ongelijkheid in positie. Evengoed als in de aristocratische zienswijze is de ondergeschikte hier gehoorzaamheid aan en respect jegens zijn meerderen verschuldigd. Deze worden opgevat als “vereenzelviging met de meerdere”. Om echt gezag af te dwingen, roept een meerdere zijn ondergeschikten niet op tot gehoorzaamheid aan zichzelf maar aan zijn eigen meerdere, uiteindelijk aan de keizer of “zoon des Hemels”. De meerdere gaat de mindere dus vooraf in gehoorzaamheid aan een nog hoger geplaatste. Zijn recht tot bevelen aan minderen is gebaseerd op zijn eigen gehoorzaamheid aan weer een meerdere. De zoon des Hemels gaat op zijn beurt het volk voor in de gehoorzaamheid aan de Hemel zelf.

 

De Hemel is een centraal begrip in het mohisme. Meer dan bij confucianen of daoïsten krijgt het een persoonlijk karakter. De Hemel “wil” en “houdt van” en “haat” bepaalde ontwikkelingen en gedragingen in de mensenwereld. De Hemel “ziet” ook iedereen en is bekommerd om iedereen, net zoals hij iedereen gelijkelijk zon en regen geeft. Volgens een bekend cliché kende China een schaamtecultuur, waarin mensen hun gedrag laten leiden door de publieke goed- of afkeuring. Volgens prof. Standaert wijkt Mozi hiervan af met een notie van een individueel geweten dat zich niet naar de omstanders maar naar de alwetende Hemel richt.

 

Een deels verloren gegaan deel van Mozi’s nalatenschap bestaat uit militaire teksten. Het mohisme was pacifistisch, omdat de grootste verstoring van het volkswelzijn doorgaans de oorlog was. Het in oorlog geriskeerde verlies is altijd vele malen groter dan de beoogde winst, zo vat Paul van Els één van Mozi’s argumenten samen. Dat valt vooral op vanuit het standpunt van het gewone volk, want de generaal kan bij overwinning macht en roem vergaren, terwijl de gewone dienstplichtige op niet meer kan hopen dan levend en ongeschonden weer thuis te komen. Verder is er het ethische argument: wie de oorlog verklaart, is even schuldig aan moord als de gewone moordenaar, en het is hemeltergend dat de eerste vaak met lof en buit overladen wordt en niet, zoals de laatste, voor de beul gebracht wordt.

 

Uit een hele reeks beschouwingen halen we nog deze aan: Mozi wantrouwt de retoriek van “rechtvaardigheid” in verband met oorlog, want elke agressor kan wel verklaren dat hij zijn buurland toch alleen maar “van een tiran bevrijdt” door het te veroveren (recent nog van toepassing tijdens de VS-agressie tegen Servië en Irak). Adder onder het gras: Mozi erkent nochtans het recht op “bestraffing”, en rechtvaardigt de aanval de Zhou-leenman op zijn Shang-leenheer, uitmondend in de installatie van de Zhou-dynastie, als een noodzakelijke uitvoering van een bevels des Hemels, een “gehoorzaam” ingrijpen in een vervalproces. Met het gevolg dat elke staatsgreeppleger zich sindsdien op een gewijzigd “Hemels mandaat” zou beroepen. En dat de presidenten Clinton en Bush hun agressie zeer wel in mohistische frasen hadden kunnen hullen.

 

          De Hemel speelt een grote rol in Mozi’s denken, ondermeer in een andere stellingname die erg modern aandoet: zijn internationalisme. In een oorlog tussen bv. Qin en Chu strijden mensen van Qin tegen burgers van Chu, maar in feite zijn zij alleen burgers van de Hemel. Ongeacht welke van de twee staten er wint, de Hemel ziet altijd een deel van zijn onderdanen sneuvelen. Onze trouw aan onze staat is eigenlijk een verraad aan onze echte soeverein, de Hemel.

 

Radicaal pacifisme biedt weinig waarborg tegen een agressor, dus legden de mohisten zich paradoxaal genoeg toe op landsverdediging, hier dus niet opgevat als eufemisme voor oorlogvoering in het algemeen maar wel degelijk louter defensief. Dit met eigen milities, zoals je die tegenwoordig in de VS hebt. Zij brachten de oude spreuk: “Si vis pacem, para bellum”, in praktijk (of de nieuwe: “Put the fist back into pacifist). Geholpen heeft het niet, want in de volgende twee eeuwen nam de strijd tussen de Chinese staten alleen maar toe, totdat de vorst van Qin “vrede” stichtte door de alle overblijvende staten te onderwerpen.

 

Interessant is de aandacht die het boek besteedt aan de bijdragen van het mohisme die het niét gehaald hebben. Wat zou er anders geweest zijn in China als het de dominante ideologie geworden was? Karel van der Leeuw behandelt de logica van de latere mohisten, de enige Chinese school die de logica verkend heeft. Op dit punt wezen zij China een weg die het veel dichter bij Europa zou gebracht hebben, maar die uiteindelijk niet gevolgd werd. Uiteraard zijn er verschillen, vooral dan dat tussen de focus van Aristoteles c.s. op de waarheid van uitspraken en die van de mohisten op de juistheid van namen. Mijns inziens is dat verschil louter formeel en wordt het ongedaan gemaakt door de namen te ontleden als impliciete uitspraken.

 

Ik deel echter de zucht van de auteur dat we nu nooit zullen weten hoe de Chinezen de logica verder ontwikkeld zouden hebben als de school van Mozi niet verzwonden was. Blijkbaar zou het verschil met de Europese beschaving (zeker zoals Europeanen zich die ideaaltypisch voorstellen) beduidend minder groot geworden zijn. Minder exotische tierelantijntjes, meer nuchterheid; minder formaliteit, meer ethiek; minder literatuur, meer wetenschap.

 

 

Carine Defoort & Nicolas Standaert: Tien stellingen tegen Confucius: Het pleidooi van de Chinese wijsgeer Mozi, Pelckmans/Klement 2009, ISBN 978-90-289-4962-1, 192 pp.

Last Updated on Monday, 22 November 2010 13:01