Martha Nussbaum over de islam Print
Written by Koenraad Elst   
Friday, 26 September 2014 12:34

Wie het academisch wereldje niet kent, komt gemakkelijk onder de indruk van titels, posities en onderscheidingen. In de exacte wetenschappen is dat doorgaans terecht, het succes of de mislukking van je theorie is daar objectief testbaar, je kan er moeilijk appelen voor citroenen verkopen. In de humane wetenschappen daarentegen is erkenning en promotie in grote mate afhankelijk van je ideologische conformiteit met politiek dominante opvattingen. Vraag maar na bij de afgedankte prof. Frank Thevissen.

Wie eens op zijn eigen vakgebied erkenning verworven heeft, wordt bovendien gaandeweg ook als een autoriteit behandeld op andere terreinen. Ik kan niet oordelen over de verdiensten van de Indiase Nobelprijswinnaar Amartya Sen als econoom, maar ik ben wel bevoegd om te zeggen dat hij er mijlen ver naast zit met zijn publicaties over de islam, bv. het verhaal dat de islam in India verwelkomd werd als een egalitair alternatief voor de lagere kasten. De islam is uitdrukkelijk anti-egalitair, de meeste bekeringen vonden plaats onder druk of dwang, en zij betroffen vooral de ambachtelijke middenkasten en de krijgerskaste, terwijl ze minimaal waren onder de laagste kasten, door de moslims als “onrein” misprezen. Toch worden Sen’s bedenksels op dat vlak als gezagsargument geciteerd, ook door mensen van wie je gezien hun academische status zou aannemen dat ze in staat zijn om zelfstandig te denken en de klinkklare onjuistheid in te zien van de islamgeschiedenis volgens Sen (die eigenlijk teruggaat op M.N. Roy, stichter van de Indiase Communistische Partij). Evenals de oorzaken van zijn krampachtige pogingen om de islam wit te wassen.

Prof. Sen (°1933) is afkomstig uit Dhaka, waaruit zijn familie in 1947 moest vluchten toen het de hoofdstad van Oost-Pakistan werd. Ongelovigen waren ongewenst in de nieuwe islamitische staat, die zich uit India losgemaakt had omdat de moslims niet als minderheid in een multiculturele samenleving wilden wonen. Nogal wat mensen die onder de knoet van de islam geleefd hebben (bv. Palestijns christen Edward Said) of erdoor op de vlucht gejaagd zijn, putten zich uit in islamvleierij. Als geboren hindoe is Sen een pleitbezorger van de islam tegen de hindoes in het Indiase religieus conflict, een standpunt dat men in India vreemd genoeg “secularisme” noemt, het equivalent van het Europese “multiculturalisme”. De gevluchte Oost-Bengaalse hindoes vormen in West-Bengalen de harde kern van de Marxistisch-Communistische Partij, nog immer trouw aan Stalin en Mao en fel “secularistisch”. Dat is de ultieme dhimmitude: de feitelijke gedwongen onderdanigheid van dhimmi’s (ongelovigen die als derderangsburgers “getolereerd” worden) tegenover de islam die psychologisch verinwendigd wordt tot een oprechte verheerlijking. Islampropagandisten gebruiken cynisch het “getuigenis” van deze dhimmi’s als bewijs bij uitstek dat alle islamkritiek wel kwaadwillig moet zijn en dat de islam het onschuldige slachtoffer is van “vooroordelen” en “haat”.

De befaamde Amerikaanse rechtsfilosofe Martha Nussbaum (°1947, geboren Craven, liberaal joods door bekering na huwelijk) heeft lang intensief samengewerkt met Amartya Sen. Op haar eigen vakgebied zal zij haar lauweren wel verdiend hebben, maar zodra zij het woord neemt over de religieuze conflicten die het nieuws beheersen, blijkt zij te fungeren als gedachteloze luidspreker van haar Indiase bron. Zoals de Syrisch-Duitse prof. Bassam Tibi in 1992 al schreef, is de religieuze situatie in India, met een assertieve moslimminderheid die naast andere voorrechten haar eigen rechtssysteem door de “seculiere” staat heeft doen erkennen, in toenemende mate een model voor het Westen.

Op 14 maart vond in de promotiezaal van de KU Leuven een conferentie plaats over “Religion in Public Spaces”, starring prof. Martha Nussbaum. In het publiek merkten we een aantal bekende politici van CD&V en Groen! Een oud-minister vertelde ons tijdens de pauze dat de islam voor de vrouw in Arabië een grote vooruitgang betekende. Tja, professoren zijn niet de enigen die als kerstekinderen sprookjes slikken.

De plaats van de religie in het openbare domein is inderdaad een thema met meer dan louter academisch belang. Omdat ik Nussbaum’s werk over het hindoe-moslim-conflict al kende, deelde ik het enthousiasme van de organisatoren niet, maar ik was aangenaam verrast toen ik haar in levenden lijve aan het woord hoorde. En zag, want ze is een indrukwekkende verschijning, waardig en messcherp. Haar verhaal over de status van religie in de VS was geestig en verhelderend. Had ze het daar maar bij gelaten.

In de zitting over het specifieke geval van de islam vertelde de Iraans-Nederlandse jurist prof. Afshin Ellian over het probleem van de islamitische doctrine inzake de verhouding met de ongelovigen. Hij legde uit wat het kalifaat is (het islamrijk dat idealiter de hele wereld moet omvatten) en de dhimma, het charter dat de onderwerping van en vervolgens de voorwaardelijke “tolerantie” jegens joden, christenen en zoroastriërs regelt. Het publiek begreep waarschijnlijk niet goed het sluitstuk van zijn verhaal, namelijk een kleine inleiding tot de deconstructie van de koran door de kring rond Christoph Luxenberg, die de tekstuele basis van de islam volkomen onderuit haalt. Die is uiteindelijk gevaarlijker voor de islam dan Salman Rushdie’s De Duivelsverzen of Geert Wilders’ koranfilm Fitna. Maar alleszins heeft niemand in die doorluchtige promotiezaal geprotesteerd. Ziedaar een pluszijde van het ontzag voor academische titels: als Wilders hetzelfde relaas gedaan had, dan was die uiteenzetting als “islamofoob” verketterd, maar hoogleraar Ellian kreeg beleefd applaus. Van hem zullen sommige toehoorders de minder sprookjesachtige feiten wél aangenomen hebben.

Wie zijn analyse echter straal negeerde, was Martha Nussbaum, hoewel ze haar commentaar begon met het compliment dat ze er veel van geleerd had. Dan stak ze van wal met haar overzichtje van de rol van de islam in het subcontinent, waarover ze zich als deskundig voorstelde. En dat was nog erger dan ik verwacht had, zin op zin de ene giller na de andere. Ze sloeg werkelijke geen enkele smoes over uit het “secularistisch” witwasdiscours over de islam. Zo zou het smeulende hindoe-moslim-conflict het gevolg zijn van de splitsing van India in 1947, die het werk was van de Britse politiek van “verdeel en heers”. In werkelijkheid waren de Britten tégen de splitsing maar bezweken ze voor de gewelddadige moslimdruk. Bovendien kan een conflict dat in 636 met een Arabische invasie over zee begon, gevolgd door de bezetting van Sindh in 712 en nog een hele reeks ongeprovoceerde mosliminvasies tot en met de Afghaanse in 1761, moeilijk zijn oorzaak vinden in 1947, zou het niet?

De “hindoe-rechterzijde”, die volgens Nussbaum aan het hele probleem schuld heeft, is in de jaren 1906-26 ontstaan als reactie op eenzijdig moslimgeweld. Het hindoegeweld in de rellen in Gujarat in begin 2002, voor “secularisten” dé centrale gebeurtenis uit de Indiase gecshiedenis, was een reactie op een vloed van moslimgeweld, rechtstreeks de aanslag op een treinwagon met hindoe-pelgrims (58 levend verbrand), breder de reeks moslimbomaanslagen eind 2001, ondermeer op de parlementsgebouwen in Srinagar en Delhi. En in ieder geval is alle hindoegeweld bij elkaar nog totale borrelnootjes in vergelijking met het moslimgeweld tegen hindoes, bv. in Oost-Pakistan/Bangladesj in 1971, een blinde vlek in Nussbaum’s wereldbeeld. Het hindoeïsme heeft zijn kwalijke kanten, maar onverdraagzaam is het nooit geweest. Men vergelijke bv. het opgejaagde leven van islamdissident Baha’ullah, stichter van de fel vervolgde baha’i-sekte, met de vredige loopbaan van de Boeddha, de hindoedissident die op zijn tachtigste rustig in bed stierf.

Toch bestond het Nussbaum te bewerend dat het de islam was die in de 16de eeuw de religieuze tolerantie in India importeerde in de figuur van Mogolkeizer Akbar. In werkelijkheid voerde Akbar welverdiend de titel ghazi, d.i. een djihaadstrijder die met eigen hand ongelovigen gedood heeft. Uit politieke berekening begon hij na verloop van tijd wel een beleid van tolerantie, een verademing na eeuwen van meedogenloos islambewind onder het Delhi-sultanaat (1206-1525), omdat hij met de steun van hindoes zijn moslimrivalen eronder kon houden en zijn rijk economisch doen opbloeien. Zijn hofkronieken geven de indruk van een religieuze verzoening, zelfs fusie in zijn privé-mengreligie, maar in de provincies veranderde er weinig. Akbar speelt in de Indiase geschiedherschrijving dezelfde rol als “de magnifieke religieuze tolerantie in Al-Andaloes”, namelijk van een stichtende fabel die welbeschouwd te mooi is om waar te zijn.

Bij die enkele voorbeelden moet ik het hier laten. Het zal weinig helpen om zulke sprookjes tegen te spreken, en voor je academische of politieke loopbaan is het beter om ze wél te geloven. Voorlopig toch.

Tenslotte nog een weetje voor wie islamkritiek wil afdoen als “vooroordeel” en “racisme”. Afshin Ellian is in de islam opgegroeid en als bruine haakneuzige Levantijn gelijkt hij vermoedelijk goed op Mohammed; Martha Nussbaum daarentegen bewondert de islam van op een fraaie campus in de VS en is zelf een prachtig exemplaar van de Edelgermaan.

 

 

 

(maart 2008, Brussels Journal & 't Pallieterke)