Repressie en verzoening PDF Print E-mail
Written by Koenraad Elst   
Friday, 14 January 2011 06:46

Tijdens mijn jongste verblijf in India heb ik mij nogmaals verdiept in de waaier van standpunten van de Indiase politieke klasse tegenover de strijdende mogendheden in WO2. De Moslim-Liga en de Hindu Mahasabha, zo u wil de “rechterzijde”, opteerden in september 1939 onmiddellijk voor de militaire collaboratie met de Britten, daarin gevolgd door de hele Indiase zakenwereld, die op oorlogsproductie overschakelde (na de VS was India de grote economische winnaar van WO2). Het Congres van Mahatma Gandhi en Jawaharlal Nehru wilde wel collaboreren maar weigerde toen de Britse onderkoning tot oorlogsdeelname besloot zonder hen te raadplegen. In 1942, toen een Japanse verovering van India nakend leek, koos Gandhi echter voor agitatie tégen de Britten met de (overigens niet geweldloze en deerlijk mislukte) “Quit India”-beweging. In 1944, na twee jaar gevangenschap, aanvaardde Gandhi dan toch om met de Britse oorlogsinspanning mee te werken, maar toen maakte het geen verschil meer. De communisten besloten in 1939 om de Britse “oorlogsstokers” tegen te werken, want de Sovjet-Unie was toen een bondgenoot van nazi-Duitsland, maar in juni 1941 kozen zij voor de “volksoorlog” tegen de Asmogendheden, en zij verklikten Gandhiaanse anti-Britse agitatoren bij de koloniale overheid. Merkwaardigst is de niet-communistische linkerzijde onder Subhash Chandra Bose, die voor de collaboratie met eerst Duitsland en vervolgens Japan koos. Bataljons van Bose onder Japanse voogdij slaagden erin om enkele grensprovincies te “bevrijden”, vooraleer samen met de Japanners ten onder te gaan.

Toen enkele luitenants van de gesneuvelde Bose na de oorlog door de Britten wegens verraad berecht werden, was de hele politieke klasse echter solidair met hen. Ongeacht aan welke kant men in de oorlog gestaan had, ging men ervan uit dat zij gedaan hadden wat naar hun inzicht het beste voor Moeder India was. Ook tussen de andere partijen was er geen rancune over hun respectievelijk beleid tijdens de oorlog: er waren vele strategieën, maar de loyauteit aan het Vaderland was dezelfde geweest. In het geval van de communisten en de Moslim-Liga was de retoriek over “vaderlandse loyauteit” een erg gevleide beoordeling, maar precies in haar onjuistheid bevestigt zij het beeld van een breed gebaar dat alle verdeeldheid uit de oorlog met de mantel der liefde bedekte. In India was de oorlog in 1945 werkelijk voorbij.

In Europa is het zoals bekend wel anders verlopen. In de Kersttijd daar in Delhi dacht ik zo eens terug aan koning Boudewijn en zijn ideetje om een halve eeuw na datum “maatregelen te bestuderen” die de “verzoening tussen alle burgers” kunnen bevorderen. Daar is nooit iets van gekomen. Wel heeft de Vlaamse Beweging een vertwijfelde stap in de richting van verzoening gedaan met een ootmoedige zelfbeschuldiging tijdens de IJzerbedevaart van 2000, het “historisch pardon” van Frans-Jos Verdoodt. Maar daarop is nooit enig antwoord gekomen, zeker niets welwillends, noch vanwege België noch vanwege de linkse intellectuelen die de Vlaamse Beweging graag demoniseren.

Zelf kom ik niet uit een milieu van collaborateurs of repressieslachtoffers, en de problematiek was mij tot na mijn dertigste nagenoeg onbekend. Tot ik het boekje van Mark Grammens las: Herinneringen aan oorlog en repressie (1985). Ik was als links georiënteerde tiener al een gezworen Grammens-lezer geweest, namelijk van zijn links-flamingantische blad De Nieuwe, maar daarin waren me nooit artikels over repressie en amnestie opgevallen, of althans bijgebleven. Het onderwerp trok pas mijn aandacht toen mij in 1992 gevraagd werd om de redactie van het nieuw-rechtse blad Teksten, Kommentaren en Studies (nu TeKoS) te vervoegen.

Nou, dát was een zwart milieu, zo zou ik stilaan ontdekken, ook al had de vader van de hoofdredacteur als weerstander jaren in een Duits concentratiekamp doorgebracht. Dat was al zo’n eerste oogopener: dat er ook rechtse weerstanders en linkse collaborateurs geweest waren, iets wat je niet in De Morgen zal lezen. Later leerde ik ook gevallen kennen van mensen die tijdens de oorlog wit geweest waren en pro-zwart werden na de oorlog, louter uit walging voor de behandeling die de witten aan hun verslagen tegenstanders gaven. Zo zwart-wit was het blijkbaar allemaal niet, vandaar dat historici in Nederland (maar nauwelijks in België) nu veel aandacht beginnen te besteden aan de vele grijstinten in het zedenlesje van WO2.

Op het internet circuleert de tekst van een thesis over TeKoS, waarin de schrijfster vaststelt dat KE in 1995 de redactie alweer verliet (ook al bleef hij nog enkele jaren kopij leveren); maar dat ze niet weet waarom. Wel, jongedame, ik sta in het telefoonboek, dus je had het me gewoon zelf kunnen vragen. Maar laat ik het je nu vertellen.

De artikels van hoofdredacteur Luc Pauwels, die mij dus in de redactie genodigd had, waren doorgaans rechts in de stijl van de Koude Oorlog. Dat wil ondermeer zeggen dat, zoals de Westerse mogendheden dit vanaf eind 1945 zagen, communisme en fascisme ongeveer gelijkwaardige kwalen waren, waarvan men de gelijkaardige wortels en wapenfeiten graag in de verf zette. Geleidelijk aan zou ik leren dat er in dat milieu echter ook een heel ander rechts bestond, veel minder geneigd om het fascisme in dezelfde mate te veroordelen.

Hoewel ik de meeste redactieleden best aardige mensen vond (zelfs die zakenvrouw die mij als langharig werkschuw tuig en Judenfreund misprees), en hoewel de hoofdredacteur mij geen strobreed in de weg legde om dingen te schrijven die serieus tegen de haren van het Vlaams-nationalistische en nieuw-rechtse lezerspubliek in streken, besloot ik uiteindelijk dat ik geen verantwoordelijkheid wenste te dragen voor twee twijfelachtige redactionele beleidslijnen. Daar was ten eerste de opname van wetenschappelijk bedenkelijke stukken over voorchristelijke culturen, een onuitputtelijk jachtterrein voor fantasten; en ten tweede de besmuikte omgang met het oorlogsverleden. Concrete aanleiding waren twee artikels uit 1994 over collaborateurs, rexist José Streel en Vichy-minister Abel Bonnard, weliswaar geen Vlamingen maar verkerend in hetzelfde geval als Staf de Clercq of August Borms.

Ik had die artikels niet gelezen want die hele periode interesseerde mij nog steeds niet zo, maar mijn aandacht werd erop getrokken door een lezersbrief, die hekelde dat het antisemitisme van beide figuren onder het tapijt geveegd werd. Ik voelde mij als lezer bedrogen. Een beweging die met een aangebrand verleden vereenzelvigd wordt, en waarvan ik dacht dat ze zich van dat stigma trachtte te bevrijden, heeft er bij uitstek belang bij om juist de pijnpunten van dat verleden eerlijk onder ogen te zien.

Nadien heb ik geleerd dat je dat soort gefoefel met hinderlijke historische gegevens eigenlijk in alle geledingen van de Vlaamse Beweging aantrof, ondermeer in ’t Pallieterke van toen en in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Het is misschien begrijpelijk, de zwaar getroffen oud-collabo’s en hun medestanders hadden weinig anders om zich aan op te trekken dan hun geïdealiseerde geschiedenis. Maar begrijpelijk is nog niet gerechtvaardigd. Behalve moreel bedenkelijk, is zulke onoprechtheid strategisch zeer contraproductief. Al wat je ermee bereikt is dat je je eigen lezers, vooral de jongeren die geen andere informatiebronnen terzake kennen, een verkeerd beeld geeft van het betrokken stuk geschiedenis, terwijl hun tegenstanders via andere kanalen natuurlijk wél op de hoogte zijn van de geraamtes in de Vlaamse kleerkast. Wie zich uit piëteit voor zijn “foute” ouders tot dergelijk gesmokkel met de feiten laat verleiden, heeft duidelijk andere prioriteiten dan de toekomst, namelijk oude wonden blijven likken.

Let wel, ik wil niet beweren dat geschiedvervalsing in de politiek per definitie nadelig is. Tegenover de talloze kleine leugentjes van de flaminganten over WO2 en de repressie staat de Grote Leugen van de Franstalige Belgen, één die hen tot nu toe niets dan voordeel opgeleverd heeft. Zij hebben zich collectief gehypnotiseerd tot de onwankelbare zekerheid dat collaboratie een Vlaamse en verzet een Belgo-Franstalige specialiteit was. Die leugen blijkt zeer goed voor hun moreel, en verklaart mede hun eindeloze reeks overwinningen op de bedremmelde Vlamingen tijdens elk opeenvolgend rondje staatshervorming.

Maar de Vlaamse beweging zit niet in het soort machtspositie dat haar zou toelaten om met dergelijke leugens weg te geraken en ze aan de wereld verkocht te krijgen. Gedaan dus met het doorzichtig wegmoffelen van collaboratiefeiten. Maar dat is geen reden om in het andere uiterste te vervallen, namelijk het ontkennen, minimaliseren of goedpraten van repressiefeiten.

In september 2004, bij de zestigste verjaardag van de bevrijding van België en het uitbreken van de repressie, publiceerde De Morgen een artikel van Walter Pauli getiteld: “Lang leve de repressie”. Daarin beschrijft de auteur, zelf van gemengd zwart-witte afkomst (en recent auteur van een als te mild bekritiseerd artikel over “de zwarte van Zichem”, Ernest Claes), het wedervaren van zijn deerlijk getroffen flamingantische grootouders en hun latere ideologische terugkeer naar de Belgische schaapstal. Tot zover is het stuk vrij evenwichtig en zelfs ietwat ontroerend. Merkwaardig is alleen dat hij de “rauwe en brutale” repressie, waarin “mishandeld, verkracht en soms zelfs gemoord” werd, voorstelt als “nodig” voor de “terugkeer naar de democratie”, en als “rechtvaardig”, iets dat “uitbundig gevierd” dient te worden. En wel zeer gewaagde stelling als men oog heeft voor volgende elementen van de repressie:

“De uitwassen van de blinde volkswoede; de willekeurige arrestaties, waarover Senaatsvoorzitter Struye einde 1944 verklaarde dat het nazi-methoden waren; de uitzonderingsrechtbanken (…); de Londense strafwetten met terugwerkende kracht en zonder voldoende bekendmaking voor de betrokkenen; de krenking van de rechten van de verdediging (…); de zeer hoge bedragen van schadevergoeding aan de Staat die neerkwamen op een soort van verbeurdverklaring; de beroving van rechten door een louter administratieve maatregel.” (uit het “Pleidooi voor amnestie” van prof. R. Derine, 1968) Dat waren stuk voor stuk schendingen van de basisbeginselen van de rechtsstaat.

Pauli doet geen enkele poging om aan te tonen hoe straatterreur en gerechtelijke schending van de rechtsstaat tot de “democratie” bijgedragen kunnen hebben, beter dan een normale werking van de rechtsstaat zou gedaan hebben. “Democratie” fungeert in het huidige klimaat immers als een toverwoord dat het onderscheidingsvermogen uitschakelt. Merkwaardig genoeg heb ik nergens een flamingantisch wederwoord op dat brandschrift gelezen.

Er zijn wel geleerden die in archieven biografieën van omstreden Vlamingen bijeensprokkelen, zoals de onvermoeibare Pieter-Jan Verstraete, maar er staat niemand in het strijdperk van het publieke debat waar anti-Vlaamse polemisten elk Vlaams engagement tijdens interbellum en oorlog steeds dieper criminaliseren. Anti-Vlaamse auteurs gebruiken de meest prestigieuze en invloedrijke forums om de gedachte te propageren dat de keuze voor het fascisme een logische en noodwendige uitkomst van de essentie van het Vlaams-nationalisme was. Dat heeft niet alleen gevolgen voor het geschiedenisbeeld maar ook en vooral voor de wervingskracht van de Vlaamse Beweging vandaag. Het is een belangrijke oorzaak van het wantrouwen van de jongere generatie jegens alles wat naar flamingantisme ruikt. Een beweging die dat onbeantwoord over zijn kant laat gaan, is dood.

Zopas presteerde Knack (8-11-2006, p.93) het om de collaborerende schrijver Filip de Pillecyn grimmig te veroordelen omwille van een beschouwing waarin hij de repressieverkrachtingen aankloeg, ondermeer die waarbij echte of zelfverklaarde weerstanders meisjes uitleenden aan zwarte VS-militairen: “Satan is overwonnen en de engel des lichts zegeviert. Er is chocolade, Engelse sigaretten en een overvloed aan die voorwerpen die de Fransen aan de Engelsen en de Engelsen aan de Fransen toeschrijven. [Bedoeld zijn ‘capotes anglaises’.] En in de schoot der verkrachte vrouwen kiemt het zaad van Amerikaanse negers.”

Bij die passage uit Face au mur, de postuum uitgegeven (1979) bundeling van de herinneringen van de Pillecyn (1891-1962) aan oorlog en repressie, citeert Knack-hoofdredacteur Rik van Cauwelaert een rede van historicus Bruno De Wever, die het zou gehad hebben “over ‘de staatsgreep’ die een Vlaamse subelite tijdens de Tweede Wereldoorlog met de steun van de bezetter probeerde uit te voeren. ‘Staatsgrepen worden doorgaans bestraft als ze mislukken. Dat was in België niet anders’, sprak De Wever. En hij voegde eraan toe dat de vraag mag worden gesteld ‘of De Pillecyns fouten hem werkelijk te zwaar werden aangerekend?’” (Precies in de repressieperiode, herfst 1944, beraamden de Belgische communisten een staatsgreep, die Churchills bezettingstroepen in de kiem konden smoren; daarop volgde echter geen bestraffing.)

Van Cauwelaert beaamt: “Het citaat uit Face au mur, dat door de auteur persklaar werd gemaakt, stemt in elk geval tot nadenken.” Laat ons daar inderdaad eens over nadenken. De geciteerde historicus en vooral de citerende hoofdredacteur proberen ons bij de neus te leiden naar de fouten van De Pillecyn en de bestraffing daarvoor. Maar die man is destijds al bestraft, over zijn zaak is alles al gezegd, en de werkelijk prangende want nog steeds open vraag betreft het onrecht dat hij hier in terugblik aan de orde stelt: de nooit bestrafte repressieverkrachtingen. Waren de verkrachte leidsters van de Dietsche Meisjesscharen soms schuldig aan een staatsgreep? Zo ja (le ridicule ne tue pas), bestaat er dan een Belgische strafwet die als straf de verkrachting oplegt? Indien niet, dan is daar onder de jurisdictie van de Belgische staat een onrecht geschied.

Zoals bekend heeft België met de wet van 22 juni 1945 amnestie verleend voor repressiemisdaden en zijn de gerechtelijke dossiers inzake bv. de repressieverkrachtingen vernietigd. Dat zegt ons dan iets over de aard van deze staat. Als er een “historisch pardon” nodig is, dan zal dat moeten beginnen met een schuldbekentenis vanwege België, bijvoorbeeld tijdens de koninklijke toespraak met Kerst of op 21 juli. Even stuitend is dat ook vandaag nog intellectuelen die zich het gezag van onpartijdige historici aanmeten, moedwillig blind blijven voor dat luik van het collaboratie- en repressiedossier.

Vermoedelijk is het ook iets anders dat volgens Van Cauwelaert “tot nadenken stemt”, namelijk De Pillecyns specifieke verwijzing naar negers als verkrachters. In de linkse pikorde staat antiracisme hoger dan feminisme, allochtonenrechten hoger dan vrouwenrechten. Een progressief intellectueel kan dus met gerust gemoed een aanklacht tegen verkrachting criminaliseren mits die verkrachting maar als antiracistisch geduid kan worden (zoals tegenwoordig de groepsverkrachtingen van Europese meisjes door moslimjongeren). Een verkrachting die de vermeende rassentrots van Dietsche meisjes kwetste, was een goede verkrachting. Bedenkingen bij zulk wapenfeit zijn een fout die de bedenker nooit zwaar genoeg kan worden aangerekend.

Bij beschrijvingen van de wreedheden in foltercentra als de Loebjanka-gevangenis of Breendonk (1 en 2) stellen sommigen zich de vraag hoe mensen zich tot zulke onmenselijkheid kunnen verlagen. Inderdaad, men bekijkt zichzelf en zijn vrienden, en men kan zich niet voorstellen dat één van hen zich tot zulk beest zou kunnen ontpoppen. En toch moet men niet ver zoeken. De eerste stap is de mentale aanvaarding dat zulke wreedheid iets goeds is, een noodzaak in dienst van een nobel doel. De enig overblijvende tweede stap is dan de concrete aanleiding om dat inzicht in praktijk te brengen. Welnu, we zien dat twee hoofdredacteurs van Vlaamse zelfverklaarde kwaliteitsmedia met die eerste stap alvast geen moeite hebben. Hoed u voor de dag dat zij hun “democratische” gezindheid met daden willen bewijzen.

(Nucleus, ca. december 2006)

Last Updated on Thursday, 09 April 2015 14:45
 
Copyright © 2024 Koenraad Elst. All Rights Reserved.
Joomla! is Free Software released under the GNU/GPL License.