Ontstaansgeschiedenis van de dierenriem (1) PDF Print E-mail
Written by Koenraad Elst   
Wednesday, 24 November 2010 18:55

                                                                                                                   

De dierenriem bestaat uit drie componenten: een meetkundige structuur (12 x 30°, elders ondermeer 27 x 13°20'); een betekenisstructuur (Tam, Stier, enz., of hoofd-Vuur, vast-Aarde, enz.); en een locatie, namelijk op het zon/aarde-baanvlak (ecliptica). Van deze locatie zijn er meerdere versies, namelijk één tropische of seizoensgebonden (Steenbok per definitie op de winterzonnewende) en een aantal siderische of sterrenbeeld-gebonden. Zonder deze locatie kan er nog een dierenriem bestaan, maar dan is hij niet astrologisch, hij heeft dan geen zichtbare plaats aan de hemel, bv. de Chinese dierenriem is niet aan de hemel aanwijsbaar en is daarom eerder numerologisch dan astrologisch te noemen; idem voor de Maya-"dierenriem" van 20 tekens. Wij gaan het hier echter hebben over de "echte" dierenriem, en zijn wortels in India, Babylon en Griekenland.  Hoe is men tot het idee van astrologie gekomen? Hoe kwam men tot de nu bekende betekenissen Ram, Stier enz.? Was dit door uitvoerige empirische waarneming van de effecten van dierenriemtekens op geborenen, zoals VAG-stichter Herman De Vos meende, of gebruikte men een binnenweg?

            In de softe jaren '70, toen ik als leergierige tiener ondermeer de astrologie ontdekte, bestond de indruk dat deze op het punt stond om wetenschappelijke status te verwerven.  De resultaten van de eerste ernstige grootschalige tests vanaf ca. 1980 vielen echter zwaar tegen.  Maar zolang het duurde was het wel opwindend.  Een typisch werk uit die tijd (naast De Planeten Spreken van Rudolf Smit, die zich nadien tot het astroskepticisme bekeerde, en The Case for Astrology van John Anthony West) was Astrologische Uitdaging van Herman De Vos, bioloog en stichter van het Vlaams Astrologisch Genootschap.  Daarin lezen we de stelling dat de astrologie een oerwetenschap is, ouder dan het geschrift en de astronomie.  Dat is echter hoogst twijfelachtig.  In de Veda's speelt de astronomie een centrale rol, net als de leer van correspondenties (bandhu), “zo boven, zo beneden”, die een hoeksteen van het astrologisch wereldbeeld vormt, en toch is er daar geen spoor van sterrenwichelarij, laat staan horoscopie.  Wat men in India "vedische astrologie" noemt, is veel jonger (3de eeuw nC) en gebaseerd op de hellenistische astrologie.  De Chinezen kenden waarzeggerij maar gebruikten daarvoor de sterren niet.  Zelfs hun zogenaamde astrologie maakt slechts minimaal gebruik van de hemellichamen.  In Mesopotamië, bakermat van de astrologie en waarschijnlijk ook van het schrift, dateert de eigenlijke astrologie pas van drieduizend jaar na de oudste geschriften. 

Verder beweerde De Vos dat de astrologie in de nacht der tijden als een proefondervindelijke wetenschap ontstaan is, zodat bv. de sector “Ram” zo genoemd werd nadat men vastgesteld had dat geborenen met de zon in die sector een belhamelgedrag vertoonden.  Dat is onwaarschijnlijk want de meeste mensen kenden hun geboortedag en -uur helemaal niet; de geboorte-astrologie kwam pas een tijd na een soort uurhoek-astrologie (voorspellingen over hangende vragen afleiden uit de nu zichtbare sterrenstand) waarin persoonskenmerken geen rol speelden, en bovendien wijst veel erop dat een aantal sterrenbeelden hun naam al hadden van lang vóór hun astrologische invulling. 

Dit stelt de astrologie voor een fundamenteel probleem, en moderne astrologen tonen alleen hun oppervlakkigheid als ze dat negeren: waarom hebben de tekens van de dierenriem, en trouwens ook de planeten, de vaste sterren en andere significatoren, de naam annex betekenis die men hun nog steeds toekent? Daarmee hangt samen: waarom de dierenriem baseren op de jaarcyclus (tropisch) danwel op de sterrenbeelden (siderisch), en wat denken andere beschavingen daarvan?

 

 

Historische oorsprong

  

De dierenriem of zodiak is de met betekenis geladen verdeling van de ecliptica, d.i. het vlak waarin de zon/aarde-cyclus plaatsvindt.  Maan, planeten en sterren zijn wezensvreemd aan de dierenriem, bezoekers die door hun aanwezigheid wel verschil heten te maken voor het karakter of noodlot van wie onder hun stralen leeft maar die voor het bestaan van de dierenriem gemist kunnen worden. Zijn enige natuurkundige aangrijpingspunt is de zon-aarde-cyclus. Preciezer: de dierenriem is een symbolisch geladen meetkundige structuur die mensen op de ecliptica projecteren, en die (net als bv. het yin/yang-model) ook los van de ecliptica gedacht kan worden. Een ontleding van de 12 tekens leert volgens sommigen echter dat zij zo volmaakt op de symboliek van de zon/aarde-cyclus passen, dat zij eigenlijk alleen in die context kunnen bedacht zijn.

Deze meetkundige verdeling is bedacht los van de astrologie, in de Rg-Veda, die de verdeling vermeldt van de ecliptica in 4, 6, 12, en 360 (“720 in paren”). Het godengetal 12 vindt men ook in de Rg-Veda, de 12 Âditya’s, “zonnen” of letterlijk “zonen van de oneindige”; en in Griekse godenwereld, het Dôdekatheon, “stelsel van 12 goden”.

Helemaal los daarvan is in de nacht der tijden een andere toeleveraar van de astrologie ontstaan, het lezen van hemelse voortekens of omina in de Babylonische Enuma Anu Enlil (“Wanneer de goden Anu en Enlil..”), gecompileerd in de Kassitische periode ca. 1500 vC, allicht daterend uit de oud-Babylonische periode ca. 1800 vC; en in de Indiase Parâśara Samhitâ, ca. 1350 vC. Omenlezers kennen betekenis toe aan alles wat opvalt, zowel atmosferische en tellurische verschijnselen als kometen, zons- en maanverduisteringen, en ongewoon uitziende samenstanden van sterren en planeten. Algemene regel in beide tradities (en ook in de Chinese) is: geldt als onheilspellend, alles wat onregelmatig en onvoorspelbaar of onvoorzien is, bv. kometen of niet voorspelde eclipsen; en alles wat slecht zichtbaar is, bv. sterrennevels of planeten die dicht bij de zon staan. Dit werkt door in de latere duiding van de vaste sterren door astrologen, bv. de zwak zichtbare fase in de periodische dubbelster Algol, “de boze geest”, heeft deze ster haar duivelse reputatie gegeven.

Sterrenbeelden zijn in diverse landen zeer divers qua naam, die positieve of negatieve connotaties kan hebben.  Bv. rood is in het Westen de alarmkleur, daarom gelden de rode planeet Mars en de rode ster Antares hier eerder als kwaadaardig en verwijst beider naam naar de oorlogsgod Mars/Ares, maar in het Oosten is rood de feestkleur en in India heet Mars Mangal, “voorspoed, plezier, geluk”, en Antares Jyesthâ, “oudst, vooraanstaand, uitmuntend”.  Ze zijn zeer divers in indeling, bv. ecliptica verdeeld in 12 zonne- danwel 27 of 28 maanhuizen, Argo Navis opgevat als één of verdeeld in vier sterrenbeelden.  Hun naam kan zeer oud zijn, zeker bij belangrijke sterren of sterrenbeelden, en zeer weinig aan verandering onderhevig, bv. “(Grote) Beer” is Proto-Indo-Europees, ca. 4000 vC, en bewaard in een heel aantal Indo-Europese talen. Volgens sommigen zou een 17.000 jaar oude rotstekening in Lascaux zelfs de Stier en de Tweelingen afbeelden.

De volledige dierenriem verschijnt voor het eerst in de Assyrische tekst Mul-Apin (“de ploeg-ster”), 687 vC, vóór het ontstaan van zodiakale astrologie en horoscopie.  Hij wordt gebruikt in de oudst bekende horoscoop, gedateerd op 29 april 410 vC te Babylon (die alleen de positie van planeten in sterrenbeelden duidt). Deze tekstversie bewaart uiteraard een oudere traditie, die zeker tot de 12de vC en waarschijnlijk tot 1370 vC teruggaat.  De zodiakale sterrenbeelden Weegschaal, Leeuw en Tweelingen worden reeds vermeld in de 12de vC in andere Babylonische teksten, en sommige namen voor sterrenbeelden lijken reeds voor te komen in Sumerische teksten uit het 3de millennium vC. 

Het gebruik van de 12 dierenriemsymbolen in de beschrijving van de 12 stammen Israëls in Genesis 49 en vooral Deuteronomium 33, en van de symbolen van de 4 “vaste tekens” door Ezekiël, is waarschijnlijk ontstaan door ontlening tijdens de Babylonische ballingschap in 589-539  vC of de daaropvolgende eindredactie van de Thora, maar kan toen ook al enkele eeuwen oud geweest zijn, want Palestina stond permanent onder invloed van Mesopotamië, getuige de overname van het zondvloedverhaal e.a. Sumerische en Akkadische elementen in de oudste lagen van de Bijbel. Bij Homeros ca. 700 vC vinden we een lijst van verwondingen bij een reeks strijders aan de 12 lichaamsdelen die traditioneel met de 12 dierenriemtekens corresponderen.

De eerste officiële en volledige dierenriem die ons sedert 687 vC overgeleverd is, was zelf dus zeker het eindpunt van een oudere traditie. De belangrijke nieuwigheid eraan is dat hij niet de zichtbare contouren van de sterrenbeelden volgt, maar hen insnoert in een keurslijf van gelijke sectoren van 30°. De nu bekende 12-delige Zodiak was in Babylon bij het begin van de astrologie in de 5de eeuw vC wel siderisch, d.i. niet gebonden aan evennacht/zonnewende, maar aan de zichtbare sterrenbeelden.  Toch was hij met deze sterrenbeelden niet identiek, want hij bestond uit gelijke sectoren van 30°, terwijl de zichtbare sterrenbeelden ongelijk zijn in grootte.  Per definitie lagen Aldebaran en Antares op 15° Stier resp. 15° Schorpioen, de grenzen van de siderische “sterrenbeelden” lagen dan 15°, 45°, 75° enz. verder, ongeacht de feitelijke contouren van de zichtbare sterrenbeelden.  Spica, de helderste ster in Maagd, kwam zo op 29° Maagd, met nog een heel stuk van de zichtbare Maagd in de sector Weegschaal. 

De gelijke siderische sterrenbeelden stonden toen op een negental graden van de nadien bedachte tropische dierenriemtekens, dus het lentepunt (nulpunt v.d. tropische Zodiak, 0° v.h. abstracte teken Ram) stond op ca. 9° Ram (siderisch).  De beeldentaal van de nieuwbakken dierenriem was  grotendeels gebaseerd op reeds bestaande sterrensymboliek, maar de structuur van 12 x 30° werd nieuw toegevoegd en is mogelijk ontleend aan de Perzen die Babylon in 539 vC veroverden. De Perzen hadden reeds een kalender van 12 gelijke maanden, wat meetkundig ongeveer overeenkomt met een verdeling van de ecliptica in 12 gelijke sectoren. 

De verdeling van de ecliptica in 36 decanen stamt uit faraonisch Egypte, waar voorts geen dierenriem of horoscopie bestond.  De “zodiak van Denderah”, vaak afgebeeld bij verhaaltjes over de “oud-Egyptische astrologie” stamt pas uit de hellenistische tijd.

Het is in het hellenistische milieu rond 300 vC, in de decennia na Alexanders verovering van Babylon, dat de horoscopie zoals we ze nu kennen, ontstaan is. Zij was zeer snel, binnen enkele decennia, compleet: met huizen en aspecten, planeten en afgeleide punten, heerserschappen en verhogingen.  Dit is te snel voor een empirische afleiding van de teken- en planeetbetekenissen, waar astro-pleitbezorgers zoals Herman De Vos zaliger in geloven.  Bijgevolg moet de deductie van betekenissen vanuit symbolische principes een grote rol gespeeld hebben.

 

De tropische dierenriem

De precessie, d.i. de verschuiving van de siderische dierenriem tegenover lentepunt en tropische dierenriem à rato van ca. 1° per 71 jaar, werd ontdekt door Hipparchos, 2de vC. Omdat hij er meteen een vrij goede schatting van de snelheid van de precessie bijgaf, moet hij haast zeker over oude observatiegegevens beschikt hebben. In India moet zo’n traditie van observationele astronomie zeker bestaan hebben, getuige het overzicht van komeetverschijningen in de Parâśara Samhitâ, ca. 1350 vC; in de hellenistische wereld blijkbaar ook.

De loskoppeling van tropische en siderische dierenriem, toen ongeveer samenvallend, met keuze voor de tropische, wordt snel algemeen onder astronomen vanaf Hipparchos, geleidelijk ook onder astrologen, vooral vanaf Ptolemaios, 2de nC.  De tropische opvatting van de dierenriem is typisch hellenistisch, met sterkere klemtoon op meetkunde, i.t.m. de Babylonische siderische astrologie die dichter bij de rechtstreekse waarneming van de nachthemel bleef. Zij past ook bij het geocentrische uitgangspunt van Ptolemaios, in deze zin dat zij zich niets van de sterren aantrekt en behalve de zon alleen de aarde beschouwt.

Toch was de tropische dierenriem embryonair al enkele eeuwen aanwezig. Een kalender van 12 nagenoeg gelijke maanden en nagenoeg samenvallend met de tropische dierenriemtekens bestond al sinds medio 5de vC in Griekenland: de kalender van Euktemôn, die daar wel nooit een officiële status verwierf.  Deze keek niet naar de ruimte en de sterren maar wou gewoon een praktische indeling van de jaarcyclus zijn, een kalender, maar hij nam wel de Babylonische benamingen over, vertaald in het Grieks.  De eerste maand heette dus Ram, maar begon op lente-evennacht wanneer de zon al op 10° van het Babylonische sterrenbeeld Ram stond.  De maanden van Euktemôn vielen dus niet samen met de Babylonische op sterrenbeelden gebaseerde tijdseenheden, maar namen de naam over van dat sterrenbeeld dat er voor twee derden mee overlapte.  De maanden Kreeft tot en met Steenbok hadden 30 dagen, Waterman tot en met Tweelingen 31 dagen, om tot 365 te komen. 

Na Hipparchos nam men deze bestaande kalender van Euktemôn praktisch over maar met de “maanden” geherdefinieerd in meetkundige termen: Stier begint niet 31 dagen na de lente-evening, maar wel wanneer de zon 30° voorbij het lentepunt gekomen is. De twee verschillen in de praktijk weinig van elkaar, maar de verschuiving in theoretisch perspectief is wel belangrijk, want de tropische dierenriem wordt vooral een meetkundige constructie. Hij is immers een verdeling van het zonnejaar, en de zon verdraagt geen sterrenbeelden.

Het is logisch om in de sterrenhemel 27 “maanhuizen” te definiëren, zoals men in Vedisch India deed (later in China en Arabië overgenomen met aanpassing tot “28 maanhuizen”), omdat men de maan altijd tegen een achtergrond van sterrenbeelden ziet. Voor de zon is dat echter niet het geval, dus is het normaal dat men daar een andere basis voor de verdeling zoekt. Wat men bij de zon met het blote oog kan vaststellen, is niet haar positie tegen de achtergrond van een sterrenbeeld, wel haar fase in een cyclische beweging tussen een laagste en een hoogste stand op de middag (winter- resp. zomerzonnewende), of daarmee equivalent, haar fase in een cyclische beweging tussen een opgang aan de zuidoostelijke en aan de noordoostelijke horizon (winter- resp. zomerzonnewende). Deze fasen in de tijd komen overeen met posities in de ruimte, die men middels een meetkundig vlak in kaart kan brengen: de tropische dierenriem.

Waarom men voor de tropische danwel voor de siderische dierenriem zou moeten kiezen, behandelen we in de volgende aflevering.

 

  (VAT, september 2008)

 
Copyright © 2024 Koenraad Elst. All Rights Reserved.
Joomla! is Free Software released under the GNU/GPL License.