Vlaamse staatvorming in plaats van Vlaamse beweging PDF Print E-mail
Written by Koenraad Elst   
Tuesday, 09 November 2010 16:30

Vlaamse staatvorming in plaats van Vlaamse beweging

 

De flaminganten

Het ideaal van een onafhankelijke Vlaamse staat, of zelfs maar de overweging in ernst dat België splitsbaar is, was tot voor kort een monopolie van een welbepaalde kring, de flaminganten. Dat zijn mensen voor wie de Vlaamse zaak als quasi-religie functioneert, met eigen rituelen en bedevaarten. Eén van de 19de-eeuwse liederen die op strijdbijeenkomsten het Vlaamsvoelend hart moeten beroeren, heet: “Vlaanderen, dag en nacht denk ik aan u.” Dat wijst op een ernstig geval van verliefdheid.

Die geestdrift is wel heel wat anders dan een geloof in “la supériorité de la race flamande”, dat La Libre Belgique ooit aan de Vlaamse Volksbeweging toeschreef. Tot zulk geloof geeft het Vlaamse en zeker het flamingantische palmares van vergissingen en teleurstellingen zeker geen aanleiding. Ze is veeleer de natuurlijke gehechtheid aan het eigene, zoals Julien Clerc die bezong: “Les gens d’ici ne sont pas plus grands, plus fiers ou plus beaux, seulement ils sont d’ici. » Alleen cultiveren flaminganten dat gevoel meer dan wij gewone mensen doen.

Er zijn wel ongewone constanten in de Vlaamse geschiedenis, maar ze vormen niet het materiaal voor een nationalistisch heldenepos. De brave Vlamingen hebben nooit geroofd maar altijd gegeven of zich laten beroven. Ze hebben uitgestrekte gebieden aan hun buren gegeven, vooral aan Frankrijk en Wallonië, en heel veel biomassa, namelijk Vlamingen die verfranst zijn. Het huidige “Vlaanderen” is hetgeen overblijft na frequente amputaties, als een varken dat wel nog leeft maar waarvan de poten reeds verorberd zijn. Verder hebben de Vlamingen met transfers de Walen gevoed (reden waarom die ons haten: de schuldenaar haat zijn schuldeiser), ook toen zijzelf in België de armsten waren. Wie dat “rijk maar zwaar verleden” (dixit Paul van Vliet) overschouwt en dan desondanks besluit: “Ik ben Vlaming en daar ben ik fier op”, dat is een flamingant.

Zelf kom ik niet uit dat milieu, en ik ken niemand die aan die subcultuur deelneemt zonder erin opgegroeid te zijn. Mijn vader zaliger was katholiek, zoals de meeste flaminganten van zijn tijd, maar kreeg van huis uit een zeker wantrouwen mee tegen de “verafgoding” van de natie. Niet voort niets had het Vaticaan de katholiek-nationalistische Action Française veroordeeld. Hoewel hij beroepshalve in de ambtenarij af en toe met communautaire conflicten te maken had, deed hem dat nooit voor de Volksunie stemmen. Hij ging er prat op dat zijn Kerk de Wereldkerk was, en dat je van de Filippijnen tot Averbode overal dezelfde Latijnse mis kon bijwonen. Hoewel ik het geloof achter mij gelaten heb, heb ik dat principiële universalisme bij alle ideologische evoluties nooit verlaten. Het is tenslotte zo vanzelfsprekend, voor mij en voor de meesten van mijn Vlaamse generatiegenoten. Zij staan in grote meerderheid niet-begrijpend tegenover alle nationalistische drukte. Er zijn geen rekruten tot het vendelzwaaien, geen bekeerlingen tot het culturele Vlaams-nationalisme.

 

Het ongelijk der belgicisten

Wel zijn er massaal veel bekeringen tot de zuiver politieke agenda van de flaminganten, namelijk de ontmanteling van het Belgische bestuursniveau. Dit is niet het gevolg van een geniale publiciteitscampagne die nieuwe kopers voor de Vlaamse boodschap bereikt heeft, maar gewoon een logische reactie op het storende feit dat de Belgische constructie steeds schadelijker wordt voor haar burgers. Een unitair België had misschien kunnen werken, het federale België met zijn grendels en verdeelsleutels kan dat niet. Het is getest, in vele opeenvolgende varianten zelfs, en onwerkbaar bevonden.

Mijn deelname aan dit debat is slechts die van de dolende ridder die zijn zwaard in dienst stelt van de strijd tegen het onrecht waar hij het ook maar tegenkomt. Op zekere dag viel mij op hoe vals of eerloos de argumenten zijn die in stelling gebracht worden tegen het Vlaamse autonomiestreven. Ze zijn kruiperig (indien door Vlamingen geuit) of leugenachtig, maar ze hebben wel de macht achter zich. Flaminganten onder elkaar geloven nogal eens in mythen, maar in het debat met de belgicisten zijn zij genoodzaakt om hun argumenten te scherpen en stevig op feiten te funderen, want ze hebben niets anders. De belgicisten daarentegen weten zich gesteund door de objectieve machtsverhoudingen in politiek en media, zij nemen er hun gemak van en komen zelden uit boven platitudes, scheldwoorden en vooral foute redeneringen met valse of verontrustende premissen. Op zich laat de Vlaamse zaak me redelijk koud, het is alleen de stuitende valsheid van de belgicistische geloofsbelijdenis die me ertoe prikkelt om ertegenin te gaan.

Hoe vaak hebben we bijvoorbeeld niet moeten horen dat voor de splitsing van het taalgrensoverschrijdende district Brussel-Halle-Vilvoorde “onvermijdelijk een prijs betaald moet worden”? De splitsing van BHV staat reeds in de grondwet ingeschreven, bij een eerdere staatshervorming hébben de Vlamingen er dus reeds een prijs voor betaald. Elke burger, a fortiori de politici die “trouw aan de grondwet en de wetten van het Belgische volk” gezworen hebben, is verplicht om de wet na te leven, zonder daarvoor een vergoeding te kunnen bedingen. Welbeschouwd is de stelling dat voor de uitvoering van een wettelijke bepaling een politieke prijs betaald moet worden, zeer gevaarlijk, want ze impliceert dat elke struikrover je kan tegenhouden en zeggen: “Als je hier voorbij wil, moet je eerst een prijs betalen.” Zeggen dat je wettelijk het recht hebt om de openbare weg te gebruiken zal dan niet helpen, want met onderwerelds understatement zal hij antwoorden: “U moet niet doen alsof de weg van u alleen is, wij staan hier met twee, dus moeten wij eerst tot een akkoord komen.” In een normaal land zou de grondwet zonder verdere voorwaarden toegepast worden. Dat dit volgens de belgicisten hier niet kan, zegt iets over de aard van de Belgische staat. Pleidooien van belgicisten tegen de Vlaamse eisen blijken, zodra je ze tegen het licht houdt, argumenten tégen België te zijn.

Anderzijds geniet ik de vrijheid om erbij te zeggen dat met de flamingantische ijver om BHV te splitsen óók iets niet klopt. Dat ongesplitste kiesdistrict is inderdaad strijdig met de grondwet, maar dát is juist wat er goed aan is. Het is toch die herziene grondwet die van Brussel, tegen alle plannen van de Vlaamse beweging in, een derde gewest gemaakt heeft? Die Vlaanderen van Brussel beroofd heeft? Wel, het kiesdistrict BHV is een stuk integratie van Brussel in Vlaanderen, een aanzet tot de wederaanhechting van Brussel bij de onafhankelijke Vlaamse staat die de Vlaamse beweging zegt na te streven.

 

Emo-nationalisme

Nog zo’n snoodaard in het legertje belgicistische verstoorders van het staatkundig debat is de bewering dat de Vlaamse eisen uit irrationele motieven voortkomen. Men stelt het van anti-Vlaamse zijde graag zo voor dat het streven naar zelfbestuur (pardon, het “communautair gehakketak”) een kwestie van emoties is, waarvan men meteen geneest zodra men op de verstandsknop drukt en zich van de “echte problemen” bewust wordt. Maar de meesten die vandaag voor Vlaamse zelfstandigheid pleiten, doen dat vanuit rationele bekommernissen zoals economische gegevens en de beginselen van de democratie. Zij wijzen erop dat juist de Belgische structuur het oplossen van de sociaal-economische problemen hindert.

Om voor mezelf te spreken, voorzover ik in deze kwestie emoties voel opborrelen, zijn die eerder pro-Belgisch. Ik maak het bekende belgicistische gevoelsappèl tot het mijne, dat het toch wel jammer zou zijn als de Ardennen in het buitenland zouden komen te liggen. Erger nog, ik voel een scheutje pijn wanneer ik mijn tienerkinderen met Waalse leeftijdgenoten Engels hoor spreken. Dát is toch mijn heimat niet meer, het land waarin wij van jongs af aan onze goede wil en tegelijk onze intellectuele superioriteit demonstreerden door met Franstalige landgenoten Frans te spreken? Nee, als het op emoties aankomt, zou ik eerder heimwee voelen naar het nog erg tweetalige Leuven waar ik opgegroeid ben.

Maar een ernstig beleid moeten we niet op zulke sentimenten bouwen. De Vlaamse natuurliefhebber die naar de Ardennen wil, kan best wel een grens oversteken. In 1830 zijn we door toedoen van diezelfde belgicisten toch al de Veluwe kwijtgeraakt, en de Waddeneilanden? Sommigen zullen de koekendoosromantiek van het Belgische vorstenhuis missen, maar dat moet een kritische blik op het werkelijke en minder romantische palmares van de Coburgs niet in de weg staan.

De sterkste argumenten om België in vraag te stellen, komen van de belgicisten zelf. Tijdens de 15 maanden durende communautaire crisis onder de aantredende premier Yves Leterme, bezwoeren zij ons dat dit zo niet verder kon. Groen!-partijvoorzitster Mieke Vogels gaf aldus lucht aan haar emoties: “De bevolking is het meer dan spuugzat!” Daarmee impliceerde ze niet dat de Franstaligen nu eens hun “eigen volk eerst”-politiek moeten verzaken, wel dat die ambetante Vlaamse onderhandelaars nu eens hun mond moesten houden. Zwijgen en betalen, de Vlamingen hebben het zo dikwijls gedaan, waarom nu tegenwringen? Haar partij gaf het goede voorbeeld: terwijl haar Ecolo-vrienden tijdens de stemming over Brussel-Halle-Vilvoorde pal front vormden met de Waalse volksgenoten tegen de Vlamingen, desolidariseerde zij zich van de Vlaamse consensus. Maar wie even afkoelt en nadenkt, ziet meteen in dat het BHV-conflict zelf het gevolg was van de Franstalige onwil om de Belgische grondwet en een arrest van het Belgisch grondwettelijk hof uit te voeren. De bevolking is dat gebrek aan federale loyauteit bij de andere gemeenschap inderdaad zat.

Al dat communautair “gehakketak” stond bovendien de oplossing in de weg van de “problemen waarvan de mensen écht wakker liggen”. Zo leren de belgicisten, en zij hebben gelijk. Dat gehakketak bestaat echter alleen in de Belgische federale constructie. Iedereen ziet dat de gewestregeringen veel beter functioneren dan het Belgische niveau. Zoals The Economist opmerkt: “Als België niet bestond, zou niemand het uitvinden.” Net als Mieke Vogels ben ik vóór een politiek zonder communautaire blokkering, maar haar heb ik nooit horen uitleggen waar ze die binnen België nog hoopt te vinden.

 

De Dietse Democratische Republiek

            Terzake: welk Vlaanderen willen wij? De linkse flaminganten van het maandblad Meervoud hebben hun politieke doelstelling wel eens samengevat als de “Dietse Democratische Republiek”. De term “Diets” is tegelijk sociaal en etnisch, het beduidde de volkstaal in tegenstelling met de wereldse en geestelijke elitetalen, Frans en Latijn. Die DDR-vondst komt meteen tegemoet aan het vooroordeel van Vlamingenhaters dat een Vlaamse staat zich onvermijdelijk van de vaart der volkeren zal isoleren achter een soort Berlijnse Muur. Er is echter niets mis met een “Dietse Democratische Republiek” in de natuurlijke betekenis van deze drie woorden. Alleen, gezien de nood aan een doorbraak naar echte democratie zou ik ervan maken: Dietse Direct-Democratische Republiek.

            We zijn in Europa en zeker in België op een punt gekomen dat democratie een lege huls is, uitgehold door machtsverschuivingen wég van de verkozen parlementen naar onverkozen cenakels, waar lobbygroepen veel invloed kunnen uitoefenen maar de kiezer geen enkele. Een steeds groter deel van onze wetten wordt door niet-verkozen EU-organen gemaakt. De parlementen zelf, de belichaming van de “representatieve democratie”, zijn al evenmin democratisch, want in feite niet representatief. Dat geldt niet alleen voor het machteloze Europese pseudo-parlement, maar ook voor de historisch gegroeide nationale volksvertegenwoordigingen. Bijvoorbeeld, bij de referenda over de Europese grondwet in Frankrijk en Nederland bleek een duidelijke resp. grote meerderheid van de bevolking tegen, terwijl een afgetekende meerderheid van de “vertegenwoordigers” des volks vóór gestemd had. Zij vertegenwoordigden het standpunt van hun kiezers dus niét.

            In België komen daar nog een aantal eigensoortige inbreuken op de democratie bovenop. De uitvoerende macht drijft hier ongegeneerd de spot met de volksvertegenwoordiging en aarzelt niet om dit symbolisch in de verf te zetten, bv. door tijdens de Leterme-crisis een parlementszitting af te gelasten en parlementairen uit hun eigen vergaderzaal buiten te sluiten. Dit is geen kwestie van autoritaire persoonlijkheden of losse incidenten, maar een structureel probleem. De intrinsieke corruptie van de Belgische staat, die de loyauteit van belangengroepen met voorrechten of materiële voordelen afkoopt, maakt dat politici hier veel meer dan elders hun verkiezingsbeloften verraden. Dat bedrog heet hier “politieke moed”. Het eigenaardige Belgische federalisme met de grendelgrondwet van 1970 maakt het de Vlamingen bovendien onmogelijk om een Waalse excellentie bij verkiezingen te belonen of weg te sturen, toch een sleutelkenmerk van een parlementaire democratie.

            Hoog tijd dus om van hekkensluiter in de Europese klas een voortrekker te worden en radicaal de directe democratie (voluit: het bindend referendum op burgerinitiatief) in te voeren. De moderne technologie en communicatiecultuur hebben de laatste hindernissen voor de rechtstreekse deelname van de burger aan het wetgevend proces opgeruimd. Elk argument dat gebruikt wordt tegen de directe democratie is historisch een argument tegen de democratische gedachte zélf geweest. Bijvoorbeeld, het volk raadplegen is te omslachtig, te tijdrovend en dus hinderlijk voor het bestuur; het volk is dom en niet bekwaam over zulke ernstige materies te oordelen; het volk is boosaardig egoïstisch terwijl de machtselite verlicht is en alleen het algemeen belang voor ogen houdt. “Voer het referendum in en de onverantwoordelijke massa zal de overheidsuitgaven drastisch verhogen en tegelijk de belastingen afschaffen”: hoewel in Zwitserland het tegendeel blijkt, bezweren ons dit de Belgische politici die eigenhandig een astronomische staatsschuld opgebouwd hebben.

            Daarnaast is er één specifiek Belgisch argument tegen de directe democratie. Er is tijdens de discussie inzake het beloofde Belgische referendum over de Europese Grondwet, vaak gezegd dat dit in België niet kan, omdat het de gemeenschappen verder uiteen zou drijven. In dat concrete geval was die waarschuwing niet van toepassing, want de Walen en de Vlamingen zouden niet anders gestemd hebben dan de Fransen resp. de Nederlanders, dus eensgezind tegen. Maar in het algemeen hield hun bezwaar wel steek: de crisis als gevolg van het referendum tijdens de Koningskwestie vormt een blijvende vermaning dat België niet te veel volksinspraak verdraagt. Ik sluit me echter aan bij het commentaar van dr. Jos Verhulst, woordvoerder van de beweging voor directe democratie: “Als er een onverenigbaarheid is tussen België en de democratie, dan moeten we België terzijde laten en tóch de democratie invoeren.”

            Ons land kan een voorhoederol spelen in de democratisering van Europa. De Vlamingen hebben een lange traditie in de beperking van de macht van de koning door het volk of zijn vertegenwoordigers. Caesar en Tacitus noteerden reeds de sterke volkssoevereiniteit bij onze Keltische en Germaanse voorouders. In de middeleeuwen was het hier een laboratorium voor bestuursvormen die de stedelijke en burgerlijke vrijheden bevorderden en de macht van de vorsten inperkten. De Belgische periode bracht een liberale grondwet met radicale vrijheid van meningsuiting, zodat onze hoofdstad een vrijplaats werd voor dissidenten uit de buurlanden: een lichtend voorbeeld voor het Europa van vandaag, dat muilkorfwetten instelt. Laat ons eens te meer de voorhoede van de volkssoevereiniteit vervoegen en een direct-democratische modelstaat vormen.

 

Leve België!

            Maar komt er eigenlijk wel een splitsing van België? Talloze buitenlandse waarnemers en Waalse politici schijnen haar onvermijdelijk te vinden. Politiek bestaat erin, het onvermijdelijke mogelijk te maken. Een Vlaamse staatsman heeft hier dus een open doelkans om naam te maken als Vlaanderens vader des vaderlands. Ten tijde van dit schrijven ziet het er echter naar uit dat de Vlaamse politieke klasse per se haar afspraak met de geschiedenis wil missen.

Misschien heeft het voor Vlaanderen ook goede kanten als de Belgische constructie zich nog een tijd voortsleept. Hugo Schiltz zei het reeds: “Leve België!” Daarmee hebben we de slagzin al, nu nog de betekenis. Onder “België” zou ik alvast niet het federale België van Sint Hugo verstaan, maar een unitair België. Veel efficiënter: minder parlementen, ministers, bevoegdheidsconflicten en grendelsabotage. En democratischer, want de unitaire meerderheid beslist, punt uit, ook als die meerderheid toevallig uit Vlamingen en de minderheid uit Franstaligen bestaat.

Stel je voor. We zijn allemaal Belgen en het heeft geen belang tot welke taalrol we behoren, dus geen taalpariteit in de regering meer. Evenveel stemmen per parlementszetel, dus meer Vlaamse en minder Franstalige zetels dan vandaag (tenzij de Franstalige kandidaten Vlamingen voor hen kunnen doen stemmen, tenslotte allemaal Belgen onder elkaar). We kunnen zelfs terug naar de tijd vóór de Franstaligen een taalgrens door België trokken om hun eigen ééntaligheid te vrijwaren, terug naar de oude Vlaamse eis van één taalgebied, namelijk het tweetalige. Als de Franstaligen zich weer Belg gaan voelen, als hun besef verdwijnt van een onderscheid tussen een veeleisend herenvolk in het zuiden en een lankmoedige melkkoe in het noorden, dan zal eendracht weer macht maken. In Belgisch jargon: wilden de Walen wijzer wezen, wij wilden de Walen weer.

De droom van Lode Claes om in een unitair België de macht te veroveren zou vandaag veel betere slaagkansen hebben dan ooit tevoren. Het internationaal belang van de Franse taal is verschrompeld en het Vlaams economisch overwicht blijft maar toenemen, alle wensdromen van het tegendeel ten spijt. Dat unitaire België biedt dus perspectieven op een staat die de Vlaamse meerderheid naar eigen goeddunken kan inrichten. Alleen jammer dat het niet meer bestaat, want de vooruitziende Walen hebben tijdig maatregelen genomen.

Maar zelfs het huidige België, spilziek en vierkantdraaiend, met zijn grendels en eenzijdige “evenwichten”, is vanuit bepaalde Vlaamse bekommernissen nog te verkiezen boven de omvorming van de taalgrens tot staatsgrens. Met mijn hart zou ik zeggen: leve België, want het is mijn geboorteland en ik mag de Walen wel. Maar wat nu volgt is niet uit het hart, het zijn gewoon gevolgtrekkingen uit het Vlaams-nationale uitgangspunt: er bestaat een Vlaamse natie die recht heeft op een eigen staat. Die staat zou België kunnen zijn.

Voor de eventuele rechtse rakker onder de lezers zijn er zeker enkele redenen om aan (zoniet van) België te houden. Aan Waalse kant is rechts de felste voorstander van het rijk der Germaanse Coburgs. De klassieke partijen melken België nog uit zolang het kan, maar bereiden zich mentaal voor op het rattachement bij Frankrijk. Daarentegen zijn de rechtse tot uiterst-rechtse groeperingen en partijtjes oprecht gehecht aan België. Zij zien Frankrijk reddeloos in handen van Arabieren en Afrikanen vallen, en Vlaanderen met zijn rechtse meerderheid als een bolwerk tegen een al te verregaande Ueberfremdung. Mocht het in Brussel ooit tot een post-Belgisch referendum over aansluiting bij Vlaanderen danwel bij la Wallonie rattachée komen, dan zullen sommige Franstaligen om die reden voor Vlaanderen kiezen.

Nog een argument uit die kringen is de organische vergroeiing van Wallonië met Vlaanderen tijdens eeuwen van staatkundige eenheid onder Albrecht & Isabella of Maria-Theresia (België is geen kunstmatige constructie uit 1830). De Zuid-Nederlandse stam heeft heel wat takken over de taalgrens. Eén derde van de Walen zijn post-Napoleontisch verfranste Vlamingen: Cools, Spitaels, Van Cauwenberghe, Onkelinkx, Reynders e.v.a. Voor hen geldt de flamingantische oproep: “redevenir Flamand”, maar die heeft alleen kans binnen een gemeenschappelijk staatsverband. Wie het racisme aanhangt, hecht minder aan taal dan aan afstamming, dus dat la Onkelinkx verfranst is, hoeft haar niet tot buitenlander te maken. Een racist herkent men hieraan, dat hij de Belgische eenheid verdedigt.

Nationale bewegingen hebben doorgaans irredentistische eisen, d.w.z. teruggave van verloren gebieden. De links-nationalistische Basken en Bretoenen zweren bij de historische grenzen van Euskal Herria resp. Breizh, inbegrepen gebieden die volledig verspaanst of verfranst zijn.  Men moet daar niet te gek in doen, maar het gemak waarmee de huidige Vlaamse separatisten de hele (recent en onvolledig) verfranste dorpengordel ten zuiden van de officiële taalgrens afstoten, is wel het andere uiterste. Net nu dat gebied een sterke Vlaamse inwijking kent, zou een normale nationale beweging zijn minstens gedeeltelijke hervernederlandsing ambiëren, maar die kans gaat verloren zodra men van de taalgrens een staatsgrens maakt. Het wordt bovendien moeilijk verkoopbaar om Brussel als Vlaamse regeringszetel te behouden zodra een internationale grens Brussel van Vlaanderen scheidt. De taalgrens tot staatsgrens omvormen schept moeilijk herstelbare voldongen feiten.

Een belangrijk argument hiertegen is dat na splitsing tenminste het voldongen feit van een wettelijk taalhomogeen Vlaanderen binnen zijn huidige grenzen gered wordt. De demografische evolutie in de Brusselse rand is van die aard dat daar een groot en belangrijk stuk Vlaams grondgebied eerst de facto en op termijn de jure voor Vlaanderen verloren gaat, althans zolang de bredere context van een tweetalige staat de Nederlandse assimilatie van de inwijkelingen tegenwerkt. Weg dus met de romantiek van terug te winnen verloren gebieden, laat ons al maar behouden wat we nog overhebben. België splitsen is nuchter en modern, eraan vasthouden uit nationalistische motieven (of die nu Vlaams of Belgisch zijn) is roezig gedweep met droombeelden.

 

Leve rest-België!

De toekomst zou echter ook Belgisch kunnen zijn zelfs als er een splitsing komt. Een onafhankelijke Vlaamse staat zou immers “België” kunnen heten.

Publicitair is dat op korte termijn een minder gelukkige keuze, want Belgium heeft een bijklank gekregen van misdaad, corruptie en hilarische onbekwaamheid. Terwijl Brussels een gemengd imago van belangrijkheid en bemoeizucht heeft, is Belgium vandaag een ronduit slecht merk. Veel slechter alvast dan Flanders. Van de luisterrijke Vlaamse Meesters tot de weemoed van Flanders’ Fields is er geen enkele reden om “Flanders” te verachten, en dat kan van “Belgium” niet gezegd. In Nederland leek België na de moord op Pim Fortuyn en de nationale identiteitscrisis zijn rol van morsig broertje te ontgroeien, maar de bankperikelen rond Fortis hebben alle clichés over België nieuw leven ingeblazen. De Hollandse belgenmoppen en de Franse blagues belges gaan over de Vlamingen, maar in de narrenrol heten die wel “Belgen”.

“Vlaming” en “Belg” zouden ook officieel kunnen gaan samenvallen in het volgende, voor Vlaanderen voordelige scenario. Als Vlaanderen de Franstaligen doet voelen dat de Belgische regels ook voor hén gelden, zal België voor hen niet meer hoeven. Bijvoorbeeld Wallonië voor het Vlaamse schooltje in Komen doen betalen, zoals Vlaanderen dat doet voor de Franstalige scholen in de Brusselse rand. Of de taalvereisten bij de benoeming van rechters, politieofficieren, beambten en ziekenhuispersoneel in Brussel strikt doen naleven, wat vandaag ettelijke duizenden ontslagen van ten onrechte benoemde niet-tweetaligen zou veroorzaken.

Voor alle duidelijk: dit is slechts een denkoefening, ceci est une fiction. Het zal niet gebeuren, ondermeer omdat de timide Vlamingen terugschrikken voor de wereldwijde verontwaardiging over een Vlaamse “etnische zuivering” en “taalkundige genocide” die Le Soir dan zou ontketenen. Laten we desondanks toch even op dit spoor doordenken.

In dat geval blijven wij België en trekken zij eruit. Wij gaan namelijk nergens naartoe. Vlaanderen is al ruim vier eeuwen van Nederland gescheiden, zelfs de korte hereniging in 1815-30 heeft de reeds gegroeide verschillen nog extra in de verf gezet. Er is in Vlaanderen geen belangrijke opiniestroming die een politieke hereniging met Nederland nastreeft. Er is een andere politieke cultuur gegroeid, en het is best goed als die bestaande structuren in een eigen staatsverband verder evolueren. Om gemeenschappelijke belangen te verdedigen hebben we de Taalunie en, domein per domein, allerlei bilaterale of Europese verdragen. Daarvoor is in de huidige wereldsituatie geen heel-Nederlandse eenheidsstaat nodig.

Van het Waals gewest daarentegen zullen delen naar Luxemburg maar vooral naar Frankrijk gaan. Wallonië is veel minder een natie dan Vlaanderen. De oudere Waals-Franse grens zal veel sneller verdampen dan de jongere Vlaams-Nederlandse. België behoudt na die zuidelijke amputatie idealiter zijn hoofdstad, zijn ambassades enz., maar verleent genereus de vrijheid aan zijn Waalse provincies. De naam van de Vlaamse opvolgerstaat blijft dan gewoon België. Die is lekker historisch geworteld (als men in de Renaissance over de “lingua Belgica” sprak, bedoelde men het Nederlands) en beter dan die slordige nieuwlichterij “Vlaanderen”, die de naam van een middeleeuws graafschap gebruikt voor een gebied dat daarmee totaal niet samenvalt. Na de scheiding kunnen de Vlamingen in hun eigen staat juichen: “Leve België!”    

De beste (hoewel nog geringe) kans om Brussel in geval van boedelscheiding voor Vlaanderen te behouden, ligt in het toespelen van de separatistische zwarte piet aan de Franstaligen. De “internationale gemeenschap” houdt doorgaans niet van separatisme, en de prille Vlaamse staat zal een veel sterkere beginpositie hebben als hij tot stand komt door andermans in plaats van door eigen separatisme. Dat is heel gemakkelijk, het vergt ocharme vijf minuten politieke moed. Al wat men daarvoor moet doen, is de onverkorte toepassing van de bestaande Belgische taalwetten eisen en daar niet op toegeven. Dan blazen de verontwaardigde Franstalige politici de boel op.

Het is recent al eens gebeurd, en zelfs zonder het minste teken van Vlaamse politieke moed. In 2006 vroeg en verkreeg de Waalse vleugel van de metaalvakbond de splitsing omdat door de verschuiving van het zwaartepunt van de metaalindustrie de Vlamingen er de meerderheid waren geworden. Solidariteit is de Franstalige leiders goed en wel, op voorwaarde dat zijzelf de dominante positie innemen. Zij zullen eigenhandig België splitsen zodra de Vlamingen op hun strepen gaan staan.

 

Besluit

Op gezette tijden kondigt de Vlaamse regering “een inspanning” aan om “Vlaanderen op de kaart te zetten”. Dat is verspilde moeite. Geen hond in China zal iets merken van een Vlaamse “vergeet mij niet”-campagne, zelfs al gooit men er een euro per aardbewoner tegenaan. Er bestaat wel een veel directere en normaliter ook goedkopere methode om op alle wereldkaarten te verschijnen. Welke Chinees had in maarschalk Tito’s tijd ooit gehoord van Slovenië? Maar vandaag staat Slovenië op elke wereldkaart, wordt het genoemd in elke VN-naamafroeping, en weerklinkt zijn volkslied bij sportwedstrijden. Het is namelijk onafhankelijk geworden. 

De les voor Vlaanderen is duidelijk. Die Vlamingen die in de politiek gaan, ontpoppen zich echter in grote meerderheid tot zemelaars die op staatkundig vlak niet goed weten wat ze willen en evenmin het nodige doen om het te bereiken. Als de knoop van het federale België ontward wil worden, zal er blijkbaar hulp van buitenaf nodig zijn, want de Vlamingen brengen er zelf weinig van terecht.

Nochtans is de zaak eenvoudig. Het unitaire koninkrijk België of de republiek Vlaanderen, daar is niets tussen, of toch niets dat ergens op gelijkt. Zoals nu kan het niet verder, althans niet zonder verder oplopende schade aan de welvaart en het goed bestuur. Wie in volkssoevereiniteit gelooft, heeft de keuze tussen een unitair democratisch België, dus een waarin de Vlaamse meerderheid niet langer structureel geminoriseerd wordt; en een splitsing van België in gemeenschappen die naar eigen democratisch inzicht hun eigen toekomst bepalen.

 

(bijdrage aan Johan Sanctorum: De Vlaamse Republiek, 2009)

Last Updated on Tuesday, 09 November 2010 16:33
 
Copyright © 2024 Koenraad Elst. All Rights Reserved.
Joomla! is Free Software released under the GNU/GPL License.