De islam voor ongelovigen -- 2. Koran PDF Print E-mail
Written by Koenraad Elst   
Tuesday, 03 March 2015 10:41

2. De Koran als grondslag voor het moslim-fanatisme

Goede zielen beweren dat de oplossing voor het islamitisch fanatisme erin bestaat dat de moslims moeten terugkeren tot de “echte” islam. Het fanatisme zou een historisch aangroeisel zijn, terwijl de Koran en de Overleveringen van de Profeet een heel andere islam te zien geven. Wie uit de Koran zelf fanatieke passussen opdiept, krijgt te horen dat hij deze verzen “uit hun kontekst rukt”. Blijkbaar zouden deze verzen, eens in hun kontekst geplaatst, uitingen van verdraagzaamheid worden. Het heeft uiteraard geen zin, zulke diskussie te voeren zonder te weten wat de Koran nu eigenlijk zegt. Laat ons dus eerst inzage geven in de relevante Koran­ -passages.

Wij volgen de meest gebruikte nummering, de zgn. Koefa-nummering; er is er een andere, de Basra-nummering, die slechts heel licht afwijkt; u kan ze vinden tussen haakjes naast de hier gegevene in de bekende vertaling van Kramer. (1) Eén enkele keer kan het van belang zijn, zich in de hitte van een diskussie van deze dubbele nummering bewust te blijven. Zo maakte ik het eens mee dat iemand uit het publiek aan een Turkse islamleraar in een panel de bewering voorlegde van een Pakistaanse vriend van hem, die gezegd had dat de strijd tegen de joden in de Koran zelf verordend wordt, met name in vers 5:85. De islamleraar zei dat dit niet klopte, droeg zijn gesluierde echtgenote op om in hun wagen hun Koran-exemplaar te halen, nam het boek in ontvangst, sloeg het open op 5:85, en vroeg aan de moderator, KUL-theoloog prof. Johan de Tavernier, om het voor te lezen. Er bleek te staan: “Toen gaf God hun als beloning voor wat zij zeiden gaarden waar onder door rivieren stromen.” Geen jodenhaat, dat. Ziezo, dat was nog eens een inslaande manier om een wijsneus uit het publiek op zijn nummer te zetten en de verhaaltjes over de fanatieke islam de kop in te drukken.

Ik had geen Koran-exemplaar bij me, en kon de man dus niet van antwoord dienen. Thuis heb ik het meteen opgezocht, en de ware toedracht bleek te zijn dat het door de moderator voorgelezen vers in de Koefa-telling 5:85 is, maar in de Basra-telling 5:88. Het vers 5:85 volgens de Basra-telling (5:82 volgens de Koefa-telling) luidt wel degelijk : “Gij zult bevinden dat de hevigsten der mensen in vijandschap jegens hen die geloven de joden zijn (...). Een islamleraar kan dit onmogelijk niet geweten hebben, temeer daar de moslim-joodse betrekkingen een veelbesproken thema zijn. Met glashard liegen en andermans onwetendheid uitbuiten kun je heel ver komen in deze wereld.

Dit kleine incident illustreert des te beter de noodzaak om zelf kennis te nemen van de grondtekst. Men moet zich niet verlaten op zogenaamde kenners, want die zijn, enkele eervolle uitzonderingen niet te na gesproken, veelal betaalde of onbetaalde propagandisten voor de islam. Laat ons nu dus de tekst van de Koran nader bekijken.

2.1. Hellevuur voor de ongelovigen

Een eerste kategorie verzen betreffende de relatie tussen moslims en anderen zijn de talrijke vervloekingen van de ongelovigen. Zij roepen de gelovigen niet rechtstreeks op tot agressie tegen de ongelovigen, maar scheppen wel een zeer absolute tegenstelling tussen hen en de moslims, en daarmee de mentale instelling die de heilige oorlog mogelijk maakt. In zeker 32 passages worden de ongelovigen als Gods vijanden en als brandstof voor het hellevuur voorgesteld :

1) “Zij die ongelovig zijn (...) Verzegeld heeft God hun harten en over hun gehoor en hun blikken is een sluitdoek. Voor hen is een ontzaglijke bestraffing weggelegd.” [2:6-7] Merk in dit en volgend vers de predestinatiegedachte op : God heeft, net als bij de Farao ten tijde van Mozes, van sommigen het hart verhard en hen daarmee tot bestraffing voorbestemd.

2) “In hun (= van degenen die in God zeggen te geloven, maar geen moslim worden) harten is krankheid en God heeft hun krankheid nog vermeerderd en voor hen is er een pijnlijke bestraffing omdat zij leugenachtig waren.” [2:10]

3) Bluffend dat de soera’s (Koranhoofdstukken) van bovennatuurlijk gehalte zijn : “(Indien gij vanwege uw afgoden geen soera kunt doorkrijgen zoals mijn soera’s,) vreest dan het vuur waarvan mensen en stenen (= afgodsbeelden) de brandstof zijn, dat voor de ongelovigen is bereid.” [2:24]

4) Over de afvalligen : “Maar geen anderen doet hij daarmede (= met duistere gelijkenissen in de Openbaring) dwalen dan de kwaadbedrijvers die de band van God verbreken nadat zij met Hem een verbond gesloten hadden, en die uit elkaar halen wat God geboden heeft te verenigen, en die verderf (= ongeloof) brengen op de aarde. Diegenen zijn de verliezenden.” [2:27]

5) “Maar zij die ongelovig zijn en Onze tekenen voor leugen verklaren, die zijn de lieden van het vuur en zij zijn daar eeuwig-levend.” [2:39]

6) “Wie iets anders dan de islam tot godsdienst wenst, het zal van hem niet aanvaard worden en hij zal in het hiernamaals de verliezer zijn.” [3:85]

7) Na Mohammeds ene grote nederlaag (slag bij Oehoed), verklaart Allah de wisselende krijgskansen aldus : “Indien u een klap treft, dan treft zeker een gelijke klap de vijand. Op die strijddagen geven wij afwisselend geluk aan de mensen, opdat Allah hen kent die geloven, en Zich uit uw midden geloofsgetuigen (= martelaren) neemt – want Allah bemint de onrechtdoeners niet –, en opdat Allah de gelovigen loutert en de ongelovigen vernietigt.” [3:140-141] Behalve een ondubbelzinnige stellingname tegenover de ongelovigen, is dit ook een typisch staaltje van de retoriek waarmee waarzeggers en profeten hun mislukte voorspellingen rationalizeren : als we zoals voorzegd de veldslag winnen, dan bewijst dit dat God aan onze kant staat, en als we verliezen, betekent dit dat hij ons geloof “op de proef stelt” en ons “loutert”, dus óók een teken dat Hij Zich heel bijzonder met ons bezighoudt.

8) “Maar niet is er berouwvole terugkeer (...) voor hen die sterven terwijl zij ongelovig zijn. Voor hen hebben wij een pijnlijke bestraffing bereid.” [4:18]

9) “Zij die ongelovig zijn aan Onze tekenen, die zullen Wij branden in een vuur. Telkens wanneer hun huid gebakken is, verwisselen wij ze met een andere huid, opdat zij de bestraffing smaken. Allah is waarlijk geweldig en wijs.” [4:56]

10) “De ongelovigen, ook al bezaten zij al de schatten van de wereld en nog eens zo veel, om zich daarmee vrij te kopen op de Dag der Opstanding, het zal niet aanvaard worden van hen. Voor hen is er een pijnlijke bestraffing. Zij willen ontkomen aan het vuur, maar zij zullen er niet aan ontkomen. Voor hen is er bestendige bestraffing.” [5:36-37].

11) Specifiek tegen de christenen gericht, die de mens Jezus een goddelijk statuut toekennen : “Ongelovig zijn zij die zeggen : God, dat is de messias, de zoon van Maria – terwijl toch de messias gezegd heeft : o Israëlieten, dient God, mijn heer en uw heer. Waarlijk, wie schepselen met Allah associeert, voor hem maakt Allah het paradijs verboden, en hij zal in het hellevuur geworpen worden.” [5:72]

12) “En als gij eens zaagt, wanneer de engelen de doodsschuld invorderen van de ongelovigen, hoe zij hen slaan op hun gezicht en hun rug : smaakt de bestraffing van het vuur.” [8:50]

13) “Zoals het was met het geslacht van Farao en met hen die vroeger ongelovig waren aan de tekens van Allah, zodat Allah hen greep om hun boosheden. Allah is krachtig en hevig in kastijding.” [8:52]

14) De ongelovigen worden uit de Kaäba verjaagd : “Niet staat het aan de genotengevers (= de polytheïsten) dat zij de bedeoorden Gods omwonen, getuigenis gevend over zichzelf van ongeloof. Hun daden zijn vruchteloos, en in het vuur zijn zij, eeuwig-levend.” [9:17]

15) Allah sluit de heidenen uit van deelname aan hun traditionele bedevaart om deze reden : “O gelovigen, de afgodendienaars zijn slechts onreinheid.” [9:28] Nochtans voltrokken de heidenen de ommegang om de Kaäba in wijzerzin, met de reine rechterhand naar de Kaäba gericht, terwijl juist de moslims in tegenwijzerzin gaan met de linkerhand naar de Kaäba, die waarmee ze na de ontlasting hun achtereind wassen.

16) “Hun (= van de ongelovigen) bestemming is de hel, en een ellendige reis is dat.” [9:73]

17) Het is de moslims zelfs verboden om bij God te lobbyen voor mildheid jegens de ongelovigen : “Het is de profeet en de gelovigen niet geoorloofd vergiffenis te vragen voor de afgodendienaren, zelfs al waren dezen verwanten, nadat hun (= de moslims) duidelijk is geworden dat zij (= de ongelovigen) het volk der hel zullen zijn.” [9:113]

18) “De ongelovigen zullen later (= na de dood) wensen dat zij moslims geweest waren.” [15:2]

19) “En het oordeel komt nabij. Zie hoe dan de blikken van de ongelovigen uitpuilen : wee ons, wij waren onwetend hierover. Gij en uw afgoden zijt de stenenlaag van de hel, en daarin zult gij terechtkomen.” [21:98-100]

20) “Voor de ongelovigen worden kleren van vuur gesneden, terwijl over hun hoofd het hellekooksel uitgegoten wordt. Waardoor hun ingewanden en hun huid gesmolten worden. En voor hen zijn er haakstokken van ijzer. Telkens zij in angst daaraan willen ontkomen, worden zij erin teruggebracht en : ‘Smaakt de bestraffing van het vuur !’” [22:19-22]

21) “Voor de ongelovigen die onze tekenen voor leugens houden, is er een vernederende bestraffing.” [22:57]

22) “Voor die de Oordeelsdag voor onwaar houden, hebben wij een vuurgloed bereid.” [25:11]

23) “Zij die voor leugen houden wat gij gezegd hebt, zij zullen het niet kunnen afwenden of hulp vinden. Wie u onrecht doet, die zullen wij een grote bestraffing doen smaken.” [25:17-19]

24) “De ongelovige is een vijand van Allah.” [25:55]

25) “En zij die ongelovig zijn aan de tekenen van Allah en aan de ontmoeting met Hem, zij kunnen niet hopen op Mijn barmhartigheid en voor hen is er een pijnlijke bestraffing.” [29:53-55]

26) “En de ongelovigen worden in scharen naar de hel gedreven (...) het woord van de bestraffing wordt voltrokken aan de ongelovigen.” [39:71-72]

27) “En aldus is verwezenlijkt het woord van uw Heer over de ongelovigen, dat zij lieden van het vuur zijn.” [40:6]

28) “En op de dag waarop de ongelovigen aan het vuur worden blootgesteld... zegt Hij : ‘Smaakt dan de bestraffing voor het ongeloof dat gij bedreeft.’” [46:34]

29) “Hun (= van de ongelovigen) bestemming is de hel, en een ellendige reis is dat.” [66:9; idem als 9:73]

30) “Wanneer hem Onze tekenen (= de Koranverzen) voorgedragen worden, zegt hij : ‘Dat zijn maar antieke vertelsels’; Wij zullen hem een brandmerk geven op zijn aangezicht.” [68:10-13]

31) “Grijpt hem (= wie de openbaring afwijst) en boeit hem, en doet hem daarna braden in het hellevuur.” [69:30-37]

32) “De afdwalers zijn brandhout voor de hel.” [72:14-15]

33) “De ongelovigen onder het Volk van het Boek (d.i. joden en christenen) en de heidenen zullen voor eeuwig branden in het vuur van de hel. Zij zijn de gemeenste van alle wezens.” [98:6]

2.2. Heilige oorlog

De Koran roept de moslims op tot djihaad fi sabiel Allah, “zich inspannen op de weg van Allah”, de technische term voor “oorlog tegen de ongelovigen”. Op zeker 23 plaatsen in de Koran worden de moslims opgeroepen om strijd te voeren tegen de ongelovigen.

34) Het eerste citaat (dat vooraan in de Koran staat maar juist uit de latere fase van Mohammeds loopbaan stamt) is één van de weinige waarin een djihaad als defensief voorgesteld wordt; en eens Mohammed de oorlog ingezet had, waren er natuurlijk momenten waarop de moslims in het defensief waren, wat echter niets afdoet aan het algemeen offensieve karakter van de djihaad : “Strijdt op de weg van Allah tegen hen die u bestrijden; en overschrijdt de maat niet, want Allah houdt niet van maat-overschrijders. En doodt hen waar gij hen aantreft, op de plaatsen waaruit zij u verdreven hebben. Het ongeloof is erger dan de doodslag. Bestrijdt hen echter niet nabij het gewijde gebedshuis, zolang zij u daar niet bestrijden, maar als zij u toch bestrijden, doodt hen dan.” [2:190-191]

35) Het algemene beginsel luidt : “Strijdt tegen hen tot de afgodendienst niet meer bestaat en de religie geheel aan Allah behoort.” [2:193, herhaald in 8:39]

36) “O gelovigen, houdt geduldig vol en biedt geduldig weerstand en rust u uit voor de strijd en vreest Allah.” [3:200]

37) “Zij die geloven, strijden op de weg van Allah, maar de ongelovigen strijden op de weg van de afgod. Bestrijdt dus de handlangers van Satan.” [4:76]

38) “Strijdt dan op de weg van Allah, zonder een last op u te nemen tenzij voor uzelf, en spoort de gelovigen aan.” [4:84]

39) Specifiek tegen degenen die de islam afvallig worden, is het vers : “Als zij zich van u afkeren, grijpt hen en brengt hen ter dood waar ge hen maar vindt.” [4:89] Tot op heden staat op geloofsafval de doodstraf.

40) “Doch de straf voor hen die Allah en Zijn boodschapper bestrijden en verderf (= ongeloof) brengen in het land, is dat zij gedood worden of gekruisigd, dat hun beide handen of voeten afgehakt worden, of dat zij verbannen worden.” [5:33]

41) “Ik zal terreur zaaien in het hart van de ongelovigen. Slaat hun het hoofd af, verminkt hen in alle ledematen.” [8:12]

42) Nogmaals het algemene beginsel : “Strijdt tegen hen tot de afgodendienst niet meer bestaat en de religie geheel aan Allah behoort.” [8:39, idem als 2:193]

43) “En treft voorbereidingen tegen hen, met wat gij hebt aan weerbaarheid en paardenmacht, om daarmee Allahs vijand te verschrikken.” [8:60]

44) “O gij profeet, spoort de gelovigen aan tot de strijd.” [8:65]

45) Het bekende “vers van het zwaard” luidt : “Doodt de afgodendienaars waar ge hen maar vindt, neemt hen gevangen en belegert hen en bereidt hun alle soorten hinderlaag.” [9:5]

46) “Strijdt tegen hen. Allah zal hen door uw handen straffen en hen vernederen.” [9:14]

47) Zeer belangrijk voor de latere politieke instellingen betreffende de ongelovigen is dit vers : “Bestrijdt hen die niet geloven in Allah, noch in de Laatste Dag, en die niet verboden stellen wat Allah en Zijn boodschapper verboden hebben gesteld (= de heidenen), en hen die zich niet voegen naar de ware religie onder degenen aan wie de Schrift gegeven is (= joden en christenen), totdat zij uit de hand de schatting opbrengen in onderdanigheid.” [9:29] Dit is de grondslag voor het dhimmi-statuut, de als uitdovend bedoelde faciliteiten voor niet-moslims die voorlopig in de islamitische staat “gedoogd” worden, op voorwaarde van inachtneming van een reeks vernederende bepalingen en betaling van een hoge speciale belasting [zie hf.3].

48) “Rukt uit lichtbeladen en zwaarbeladen en strijdt, met uw bezittingen en uw persoon, op de weg van Allah.” [9:41]

49) Ook de moord op nominale maar onvoldoende strijdbare mede-moslims zoals de Egyptische president Sadat is op de Koran gebaseerd : “Voert oorlog tegen de ongelovigen en de huichelaars en pakt hen hard aan.” [9:73, ook 66:9, zelfde vers als in citaat 29] De “huichelaars” waren degenen die Mohammed zijn zin gaven en hem tot profeet verklaarden, maar weigerachtig waren om effektief zijn djihaad te steunen.

50) “Voorzeker, Allah heeft van de gelovigen hun bezit en hun persoon gekocht in ruil voor het paradijs: zij vechten op de weg van Allah en doden en worden gedood.” [9:111] Degenen die djihaad zo graag verklaren als “ethische inspanning” of “mystieke weg” moeten eens uitleggen waarom men daarbij moet doden.

51) De Koran-formule voor integratie in een niet-islamitische omgeving luidt als volgt : “Strijdt tegen de ongelovigen in uw omgeving, en laat hen hardheid in u vinden.” [9:123]

52) Wat moet een moslim doen die aan de verleiding tot interkonfessionele dialoog blootstaat ? Dit : “Luistert niet naar de ongelovigen en bestrijdt hen met grote ijver.” [25:52] Dit verklaart waarom de wanhopige pogingen van pater Charles Deckers (inmiddels door de GIA vermoord) en anderen tot christelijk-islamitische dialoog zo weinig opleveren.

53) “Verzamel hen die verkeerd deden, samen met hun vrouwen, en met dat wat zij vereerden in plaats van Allah, en stuur hen de weg op naar het hellevuur.” [37:22-23]

54) “Wanneer gij de ongelovigen tegenkomt, houwt dan in op hun nek en wanneer gij onder hen een bloedbad aangericht hebt, bindt hen (= de overlevenden) dan in de boeien.” [47:4]

55) En dit is de ongekuiste versie van het verhaal dat de islam de religie van de broederlijkheid is : “Mohammed is Allahs apostel. Zij die hem volgen zijn meedogenloos voor de ongelovigen maar mild voor elkander.” [48:29]

56) Buiten de kategorie expliciete djihaad-verzen moet in dit verband ook het vers genoemd worden waarin Allah aan zijn volgelingen de heerschappij over de hele aarde toezegt. Bij het Laatste Oordeel danken de gelovigen Allah omdat Hij hun niet alleen het hemels paradijs maar tevoren ook de aarde geschonken heeft : “Zij zullen zeggen : ‘Lof zij Allah die Zijn belofte aan ons gestand gedaan heeft en ons de aarde heeft doen beërven, dat wij in het paradijs mogen wonen waar het ons belieft.’ Gezegend is de beloning van de gerechtigen.” [39:74] Mohammed en talloze latere theologen, van Ibn Taimija (ca. 1300) tot Allama Moham­ med Iqbaal, Maulana Aboel Ala Maudoedi en Ajatollah Roehollah Chomeini in deze eeuw, zullen daarom verklaren : “Alle landen behoren toe aan de moslims, want ze behoren toe aan hun God.” Verovering van andermans land is voor de islamitische wet slechts een teruggave aan de moslims van wat hun eerlijk toekomt.

De strijd voor Allah wordt verheerlijkt, en het terugschrikken voor de strijd veroordeeld, in 9 Koranpassages, zoals

57) “U is voorgeschreven te strijden, ook al is het met tegenzin. Maar mogelijk hebt gij tegenzin in iets, hoewel het goed is voor u.” [2:216]

58) “Of meent gij, dat gij het Paradijs zult binnengaan zonder dat Allah diegenen onder u heeft leren kennen die strijd voeren, en de geduldig volhardenden ?” [3:142]

59) “En indien gij gedood wordt op de weg van Allah, of sterft, dan is waarlijk de vergiffenis van Allah en de barmhartigheid beter dan wat gij vergaart. En indien gij sterft of gedood wordt, dan wordt gij tot Allah vergaderd.” [3:157-158]

60) “Laten zij op de weg van Allah strijden, die het nabije leven verkopen voor het latere leven. Wie strijdt op de weg van Allah, en dan gedood wordt of overwint, die zullen wij een ontzaglijk loon geven.” [4:74]

61) “Wanneer gij de ongelovigen ontmoet, klaar voor de strijd, wendt hun dan niet de rug toe. Wie hun de rug toewendt, tenzij in een taktische beweging of om het moslim-leger te vervoegen, die haalt zich Allahs toorn op de hals, en zijn bestemming is de hel, een ellendige reis.” [8:15-16]

62) “Zij die geloven en uitgeweken zijn (met Mohammed naar Medina), en die strijden op de weg van Allah met hun bezittingen en hun persoon, zijn hoger in rang bij Allah. En diegenen, dat zijn de gelukzaligen.” [9:20]

63) “Indien gij niet uitrukt, zal Hij u straffen met pijnlijke bestraffing, en zal Hij een ander volk voor u in de plaats stellen.” [9:39]

64) “Allah heeft van de gelovigen hun persoon en bezittingen hiermee gekocht, dat voor hen het Paradijs zal zijn, zodat zij strijden op de weg van Allah en doden en gedood worden, zoals toegezegd in de Thorah en het Evangelie en de Koran. Wie vervult zijn verbondsplicht beter dan Allah ? Verheugt u dan over de handel die ge met Hem zijt aangegaan. En dat is de grote gelukzaligheid.” [9:111]

65) “De gelovigen zijn slechts zij die geloven in Allah en Zijn boodschapper en daarna niet meer twijfelen en die strijden op de weg van Allah met hun bezittingen en hun persoon. Diegenen, dat zijn de oprechten.” [49:15]

2.3. Niet-integratie

De Koran verbiedt ook vriendschap met ongelovigen in zeker 10 passages, m.n. :

66) “Gij zult geen ongelovige vrouwen trouwen, tenzij zij het geloof aanvaarden. Een gelovige slavin is beter dan een afgodendienares, ook al behaagt deze u. Ook zult gij geen afgodendienaars trouwen, tenzij zij het geloof omhelzen. Een gelovige slaaf is beter dan een ongelovige, ook al bevalt deze u.” [2:221]

67) “Laat de gelovigen niet de ongelovigen tot vrienden nemen in plaats van de gelovigen.” [3:28]

68) “Gelovigen ! Maakt u geen vrienden behalve in uw eigen gemeenschap.” [3:118]

69) “En met degenen die zeggen : ‘Wij zijn christenen’, hebben wij een verbond gesloten maar zij hebben een deel van de maning vergeten. Toen hebben wij tussen hen vijandschap en haat opgewekt tot de Dag der Opstanding.” [5:14]

70) “O gij gelovigen ! Neemt joden noch christenen als vrienden.” [5:51]

71) “Gelovigen ! Kiest niet als vriend iemand die het geloof hekelt.” [5:57]

72) “Gelovigen ! Kiest niet uw vader en uw broers als vrienden als zij het ongeloof boven het geloof verkiezen. Wie hen als vrienden houdt is een boosdoener.” [9:23] Tijdens een debat met Arif Ersoy van de Turkse Refah Partisi (Welzijnspartij) en mijzelf zei UCL-prof. Yahya/Jean Michot, een bekend Belgisch bekeerling, dat het woord wali hier, en bij implikatie dus ook in alle andere genoemde verzen, niet “vriend” maar “heilige” betekent, dus : “Neemt geen ongelovige als heilige”. Dit was wel wat gesofistikeerder dan het bekende smoesje : “U gebruikt een slechte vertaling”, maar toch volkomen ongeloofwaardig. Volgens John Penrice’s Dictionary and Glossary of the Koran betekent wali in de Koran alleen “nabije, beschermer, vriend”. Wel kreeg later de uitdrukking walioellah, “vriend van God”, alsook het honorifiek meervoud awlija, de betekenis “heilige”; niet echter in de Koran. Overigens bevat de immer zaligmakende kontekst niets dat aanleiding geeft tot zulke vergezochte interpretatie, die hier past als een tang op een varken.

73) “Niet zult gij bevinden, dat gelovigen in Allah en de Oordeelsdag genegenheid hebben voor de tegenstanders van Allah en Zijn boodschapper, zelfs al waren het hun vaders of zoons of broers of stamgenoten.” [58:22]

74) Dat het, in weerwil van de juist genoemde apologetische spitsvondigheden, wel degelijk de vriendschap met de ongelovigen is die in de Koran verboden wordt, mag nog blijken uit dit zeer ondubbelzinnige vers : “Wij breken met u. Vijandschap en haat zullen tussen ons heersen tot gij gelooft in Allah alleen.” [60:4]

75) Keer op keer zegt de Koran dat God zelf door zijn gunst of toorn bepaalt wie gelovig of ongelovig wordt, en de gelovige doet er goed aan, zich verre te houden van degenen die aan de verkeerde kant van Gods willekeur staan : “O gelovigen, verbindt u niet met lieden op wie God vertoornd is. Zij hebben geen hoop voor het latere leven, zoals de gelovigen geen hoop meer hebben voor de begravenen.” [60:13]

In de diskussie over het racisme zegt men dat racistische geschriften “een gevaar” vormen : mensen zouden zich erdoor laten beïnvloeden, en sommigen van hen zouden hun nieuwverworven overtuiging wel eens in daden kunnen omzetten. Hoeveel gevaar gaat er dan wel niet uit van een boek dat verklaart dat “haat en vijandschap tussen ons zullen heersen totdat gij gelooft in Allah alleen” ? Dat van de kloof tussen de tot hemel en heerschappij geroepen gelovigen en de tot hel en onderdanigheid gedoemde ongelovigen een centraal geloofspunt maakt ?

Sommige mensen zijn voor alle haatpropaganda immuun, anderen zijn ook zonder propaganda haatdragend tegen andersdenkenden, maar een grote middengroep laat zich wel degelijk beïnvloeden, b.v. door de gepropageerde visie ergens diep in hun geheugen op te slaan om ze zich later te herinneren op het ogenblik dat een incident hen van hun moslim-identiteit bewust maakt. Men kan het met het effekt van alkoholverbruik vergelijken : sommigen drinken zich ladderzat en geraken toch veilig met de wagen thuis, anderen drinken nooit en zijn toch een gevaar op de weg, maar tussen deze uitersten bevindt zich een grote middengroep die onderhevig is aan de wetmatigheid dat alkoholverbruik evenredig is met verkeersonveiligheid.

Natuurlijk zijn er niet-fanatieke moslims, maar opdat de islamitische haat jegens andersdenkenden een gevaar vorme, is het niet nodig dat alle moslims deze haat bewust beleven en in praktijk brengen : een voorhoede volstaat. Toffe Moestafa kan de inhoud van de Koran niet veranderen, noch verhinderen dat andere moslims die inhoud wèl ter harte nemen.

Hoewel, er zijn zeker konkrete situaties geweest waar weldenkende moslims relschoppende geloofsgenoten tot betere gedachten gebracht hebben en dergelijke individuen maken natuurlijk verschil. We moeten niet in de islamitische fout vervallen, de mensen te beoordelen op hun al dan niet tot de moslim-gemeenschap behoren, eerder dan op hun algemeen-menselijke kwaliteiten. Maar feit blijft dat de aanwezigheid van een doktrine van onverdraagzaamheid als officiële en identiteit-verlenende ideo­ logie van een gemeenschap, spijts alle positieve tegengewichten van weldenkende mensen, niet anders kan dan een reële faktor van konflikt vormen.

2.4. De reddende kontekst

De bovenstaande 75 passages vormen een stevige Schriftuurlijke basis voor daadwerkelijke onverdraagzaamheid. Eigenlijk zijn het er een flink aantal méér, want ook de talrijke uithalen naar “de onrechtvaardigen” en “de bozen” gaan in feite over de ongelovigen, blijkens verzen als 2:12 en 2:27, waarin de ongelovigen “verderfbrengers” heten, of 2:26, dat hen “kwaadbedrijvers” noemt. B.v. het vers : “Wie slechtheid begaan, diegenen zijn de lieden van het Vuur en blijven voor eeuwig daarin” [2:81], slaat blijkens de kontekst (vervolg : “En zij die geloven en heilzame werken bedrijven, zijn de lieden van het Paradijs en wonen voor eeuwig daarin”) op de ongelovigen. In ieder geval gaat het om tientallen gelijkgezinde uitspraken, die samen het volledige Koran-standpunt over de ongelovigen vormen.

De kontekst maakt het er niet beter op. Let wel : ik erken dat de kontekst een verschil maakt. Neem b.v. Mohammeds bevel aan zijn mannen om coïtus interruptus toe te passen, dat soms door islam-verdedigers in alle ernst genoemd wordt als bewijs dat de islam niet tegen geboortebeperking is. De kontekst werpt een heel ander licht op de zaak : de vrouwen in kwestie waren gijzelaars die hij na de slag bij Badr voor een hoog losgeld aan hun familie wilde terugverkopen. Toen zijn mannen hen wilden verkrachten, stond Mohammed dit toe, echter met de beperking dat ze hen niet mochten zwanger maken, omdat dan een minder hoog losgeld kon gevraagd worden. Verre van te bewijzen dat Mohammed progressiever was dan de paus, toont deze passus dat hij gijzel­ neming beoefende en geen bezwaar had tegen verkrachting van gijzelaars.

De kontekst kan dus wonderen doen. Ik daag de islam-apologeten in de Vlaamse media uit, aan te tonen hoe het tachtigtal konteksten in kwestie een apert fanatiek vers in een uiting van verdraagzaamheid omtoveren. Wat de Sitz im Leben van de Koran als geheel betreft : Mohammeds karrière bestond uit de stapsgewijze vernietiging van een pluralistische, zeg maar multikulturele samenleving, ten voordele van een monolithisch islamitische staat. Volgens de orthodokse islamitische bronnen gebruikte Mohammed daarbij laster, kollaboratie met een vijandige mogendheid, roofovervallen, kidnapping, slaafneming, verkrachting, schending van bestaande krijgskonventies, woordbreuk, bedrog om geviseerde vijanden uit hun tent te lokken, sluipmoord op kritici en rivalen, vernieling van kultureel erfgoed, afpersing, etnische zuivering en massamoord. De Hezbollah, Hamas en GIA hebben voor hun akties het voorbeeld van de Profeet als rechtsgeldig precedent.

Lucas Catherine erkent in zijn boek Vuile Arabieren dat hij hier geen speld kan tussenkrijgen; hij probeert alleszins niet om het onweerlegbare feit dat de Koran expliciet de haat tegen de ongelovigen predikt, op enig specifiek punt aan te vechten. Hij tracht er zich dan maar van af te maken met de stelling dat de Koran al een oud boek is, en dus van minder belang. (2) Dat kan hij in een moskee beter niet herhalen : per definitie is een moslim iemand die de Koran als Gods eigen woord beschouwd, geldig tot het einde der tijden, en dus nooit verouderd of achterhaald. Geen enkele Koranschool ter wereld leert dat de geciteerde verzen achterhaald zijn. Integendeel, de islam is naar eigen zeggen een “zoomloos kleed” : trek er één vers uit en het hele theologische weefsel komt los. Daarom wordt de haat tegen andersdenkenden er nog steeds als Gods woord ingehamerd.

Tegenover de lange reeks fanatieke uitspraken in de Koran, staan er een handvol die vaak geciteerd worden om het verdraagzame karakter van de islam te bewijzen, zoals : “Er is geen dwang in de religie.” [2:256] Dit vers wordt niet uitgesproken in een passus over de verhouding tot de ongelovigen, maar in een algemene lofzang op de almachtige Allah, die overigens een soort predestinatieleer impliceert. Allah wordt beschreven als volstrekt soeverein : Hij roept tot de islam en de zaligheid wie Hij wil, en Hij verdoemt tot het ongeloof en het eeuwig hellevuur wie Hij wil. Diezelfde lofzang eindigt met een vervloeking van de ongelovigen : “Maar zij die ongehoorzaam zijn, zijn de lieden van het Vuur, en leven voor eeuwig daarin.” De passage betreft de klare tegenstelling tussen islam en ongeloof, tussen de redding van de moslims en de eeuwige verdoemenis voor de anderen. Deze tweedeling demonizeert de niet-moslims en vormt mede de grondslag voor de doktrine van de Heilige Oorlog, ook al vormt hij dan geen konkrete oproep daartoe.

Er is een gelijkaardig vers, een troostend woord van Allah aan Zijn profeet, die door de skepsis die hij overal ontmoet, wat ontmoedigd is : “Zo de Heer gewild had, zouden alle mensen op aarde gezamenlijk tot het geloof gekomen zijn. Zult gij dan de mensen dwingen, opdat zij gelovigen worden ?” [10:99] Anders gezegd : begin nu niet aan uw profeetschap te twijfelen, omdat zoveel mensen u uitlachen om uw profetische pretenties. Allah ziet er wel op toe dat te gelegener tijd niemand nog aan uw profeetschap zal twijfelen.

Het staat vast dat Mohammed vrijwillige boven gedwongen bekeringen verkoos. Hij zag zichzelf als Gods zegsman, en verlangde vurig dat anderen zijn zelfbeeld deelden, niet dat ze deden alsof. Dit neemt niet weg dat hij als tweede keus ook met gedwongen bekeringen vrede nam, zoals aangetoond wordt in een door islamverdedigers vaak ingeroepen kontekst. Het al geciteerde “vers van het zwaard” (“Doodt de afgodendienaars waar ge hen maar vindt”, 9:5) heeft als vervolg : “Doch indien zij zich berouwvol bekeren en het moslim-gebed verrichten en de moslim-solidariteitsbelasting opbrengen, laat hen dan vrijuit gaan. Allah is vergevend en barmhartig.” Men citeert dit vervolg als de “kontekst” die van verdraagzaamheid getuigt; verdraagzaamheid, inderdaad, maar dan alleen jegens degenen die moslim worden. Er staat : doodt de ongelovigen, maar laat leven wie zich bekeert. Dat is noch min noch meer de formule voor de gedwongen bekering.

Bovendien betekent godsdienstvrijheid niet alleen dat men mag weigeren, zich tot de islam te bekeren, maar ook dat men het recht heeft om zich van de islam af te keren. Welnu, Mohammed (evenals “Allah” in het reeds aangehaalde vers K.4:89) heeft dit zelf verboden. Volgens een orthodokse overlevering bracht de vierde kalief Ali een groep afvalligen op de brandstapel ter dood, waarop Ibn Abbas protesteerde dat de profeet hiervoor een andere straf had voorgeschreven : “Straft niet met Gods straf (n.l. het vuur), maar wie zijn religie verandert, doodt hem met het zwaard.” (3) We laten het dispuut tussen vuur en zwaard aan de moefti’s en qadi’s over, en onthouden dat de afvallige alleszins gedood moet worden.

Het meestgeciteerde Koranvers dat de verdraagzaamheid van de islam moet bewijzen, is stellig : “Aan u uw religie en aan mij mijn religie.” [109:6] Dit vers betekent blijkens de kontekst alleen dat islam en heidendom radikaal tegengesteld zijn en dat een kompromis uitgesloten is. De volledige soera luidt : “Zeg : o gij ongelovigen, niet dien ik wat gij dient, en niet zult gij dienen wat ik dien, en niet zal ik dienen wat gij gediend hebt, en niet zult gij dienen wat ik dien : aan u uw religie en aan mij mijn religie.” Dit heeft niets te maken met de maatschappelijke koëxistentie tussen religies, maar alleen met de inhoudelijke tegenstelling tussen de pluralistische religie van de Mekkanen en het exklusivisme van Mohammed.

De indruk dat dit vers oproept tot vreedzaam samenleven, is weerlegd door Mohammed zelf. Toen zijn oom Aboe Taalib op zijn sterfbed lag, kwamen de leiders van Mekka naar hem met een verzoek om bemiddeling. Hun geduld met zijn relschopperij was op, en zij hoopten dat hij een vredesvoorstel zou aanvaarden. Zij stelden vreedzame koëxistentie voor, letterlijk : “Aan hem zijn religie, aan ons onze religie”. Mohammed weigerde dit en eiste dat zij zich tot de islam bekeerden, niets minder. (4)

Mohammed heeft niet-moslims slechts geduld wanneer hem dit taktisch nodig leek. Met name tegenover de joden en christenen toonde hij zich aanvankelijk welwillend, hetgeen door goede zielen natuurlijk uitentreure herhaald wordt, b.v.: “Joden en christenen... voor hen is hun loon bij hun Heer, en zij hoeven niet te vrezen.” [2:62, 5:69, 22:17] Zij verdonkeremanen daarbij de anders zo geprezen kontekst, n.l. dat Mohammed althans in het begin de joden en christenen graag mocht, enkel en alleen omdat hij van hen verwachtte dat zij het gemakkelijkst zijn aanspraken op het profeetschap zouden erkennen. De heidenen kenden de instelling van het profeetschap niet, terwijl Mohammed zichzelf ­ expliciet tot de traditie van de Bijbelse profeten rekende. Zijn ­ genegenheid ging dus niet uit naar de joden en christenen als zijnde andersgelovigen, maar als zijnde veelbelovende kandidaat-moslims. Toen met name de joden echter niet onder de indruk bleken van zijn profetische pretenties, maakte hij de islamitische modelstaat Medina op enkele jaren tijds judenrein. In vers 5:82 worden de christenen nog geprezen maar de joden verketterd, doch ook de christenen zouden uiteindelijk moeten opkrassen.

Zodra Mohammed zich sterk genoeg voelde, zuiverde hij eerst Medina, later heel Arabië van alle ongelovige smetten. Maar in de beginperiode (waaruit vers 109:6 dateert), toen hij nog zwak stond, kon hij nog geen konfrontatie aangaan, en hoopte hij nog op gemakkelijke vrijwillige bekeringen. Naarmate Mohammed in Medina de macht verwierf, werden zijn “openbaringen” steeds onverdraagzamer. Juist toen hij in een positie was om, vrij en zonder gevaar voor zichzelf, een keuze te maken tussen verdraagzaamheid of konfrontatie, koos hij voor konfrontatie. Kort voor zijn dood verordende hij de verwijdering van alle resten van ongeloof uit zijn rijk : heidenen kregen de keuze tussen de bekering of de dood, joden en christenen hadden nog de emigratie als derde optie.

Het feit dat de djihaad-verzen zich meestal in de laatste periode van de Koran-openbaring situeren, heeft een theologische konsekwentie : de orthodokse Koran-interpretatie stelt dat als er tegenspraak is tussen twee Koran-passages, de jongste passage de oudste opheft. Dus, zelfs als we aannemen dat het vers : “Aan u uw religie”, tot vreedzaam samenleven oproept, dan wordt dit ongedaan gemaakt door latere openbaringen zoals : “Strijdt tegen hen tot de afgodendienst niet meer bestaat en de religie alleen aan Allah behoort.”

2.5. Onverdraagzaamheid in andere religies

Sommige pleitbezorgers van de islam zien na al het bovenstaande nog een laatste verdedigingsmiddel : de verwijzing naar andere religies, die wel beschouwd geen haar beter zouden zijn. Dat is een zwak argument, want wie de mensheid oproept om zich tot zijn religie te bekeren, moet kunnen aantonen dat zijn religie beter is, niet dat alle religies inbegrepen de zijne even slecht zijn. Maar goed, laat ons een voorbeeld uit dit soort polemiek bekijken.

De inleiding tot de Ahmadija-vertaling van de Koran bevat een omvangrijke presentatie van de klassieke apologetische argumenten, ondermeer een lijst van welgeteld negen verzen uit de vier ­ (Indische) Veda’s, nochtans een aanzienlijk omvangrijker korpus dan de Koran, b.v. : “Verdrijf met tijgeraanblik uw vijanden (...) ver­ over de bezittingen uws vijands.” [Atharva-Veda 4:22:7] “Vergun ons rijkdom en macht en onze vijanden nederlaag en schande.” [Sama-Veda 2:1] “Doorkloof, o Darbha, amulet, het hart mijner vijanden, mijner tegenstanders. Sta op en sla hun hoofden te pletter als gewas dat de aarde bedekt.” [Atharva-Veda 19:28:4] “Agni, laat hem die ons kwaad wil doen, hem die ons met haat aanschouwt, in de as.” [Jadjoer-Veda 11:80] (5)

In geen van deze gevallen wordt van de “vijanden” gevraagd dat zij enig geloof aannemen, noch blijkt dat de vijandschap het gevolg is van doktrinaire verschillen. Er bestaat in de mensen­ wereld nu eenmaal vijandschap, en in alle kulturen hebben mensen die tot goden baden daarin ook smeekbeden om bescherming tegen of overwinning op de vijanden verwerkt. Mohammed kreëerde vijandschap waar er geen was, hij maakte een halskwestie van een bizar religieus dispuut (over zijn allerindividueelste profetische aanspraken) dat eigenlijk niemand interesseerde. Maar in deze Vedische hymnen gaat het over reeds bestaande vijandschap, en hoe de offeraar zich daarvan kan bevrijden. Het belangrijkste verschil is echter dat in de Veda’s mensen aan het woord zijn, mensen die zich tot de goden richten; terwijl het in de Koran God zelf is die tot de mensen spreekt en hen instrukties geeft die tot het einde der tijden geldig zijn. Je bent vrij om het woord van de Vedische barden te nemen of te laten; Allahs woord geopenbaard via Zijn laatste profeet kan men daarentegen slechts negeren op straffe van het eeuwig hellevuur.

Om te bewijzen dat ook de Veda’s niet spotten met geloofsafval, halen de Ahmadija-polemisten er volgend vers bij : “Elke man uit de drie hoogste standen die, na zich aan ketterse boeken te hebben overgegeven, deze drie wortels van de wet met min­ achting behandelt, moet als godloochenaar en bespotter der openbaring uit het gezelschap der deugdzamen worden verdreven.” [Manoe Smrti 2:11] Dit vers komt uit de Manoe Smrti, een laat en niet-kanoniek werk dat in India nooit meer dan theoretisch belang had totdat de Britse East India Company er de basis voor haar Code of Gentoo Law van maakte. De termen “ketters” en “openbaring” zijn een slechte vertaling die begrippen uit het profetisch monotheïsme op de Vedische traditie projekteert; maar laat dat passeren. Wat er in deze tekst staat, is dat wie zich niet aan de regels van de Vedische traditie houdt, uit de Vedische gemeenschap gestoten wordt : wie zich inhoudelijk buiten de gemeenschap stelt, wordt ook formeel uit de gemeenschap gestoten. Deze regel geldt ook in allerlei moderne en sekuliere genootschappen, en verschilt radikaal van de islamitische regeling, die voor afvalligheid niet de uitsluiting maar de doodstraf oplegt.

Bovendien bevatten de Veda’s naast deze strijdbare verzen ook, en dit in tegenstelling met de Koran, verzen die zeer expliciet universalistisch en anti-exklusivistisch zijn, b.v. “De hele wereld is één familie”; “Laat goede gedachten tot ons komen uit alle windstreken”; “De wijzen noemen het Ene Ware met vele na­ men”. In de Bhagavad-Gita zegt de vergoddelijkte held ­ Krisjna dat al wie met devotie tot zijn eigen god bidt, eigenlijk ook tot hem bidt. De Krisjna-kultus behoort tot het Visjnoeïsme, een hindoe-theïsme dat men als een “inklusief monotheïsme” zou kunnen omschrijven : er is maar één God, maar dat is geen jaloerse Jahweh of Allah die andere goden of hun kultussen wil verdelgen, maar één die in alle andere goden Zichzelf herkent en Zich door alle kultussen Zelf vereerd voelt. Dit vormt een stevige doktrinale basis voor pluralisme en verdraagzaamheid, zoals we die in de Indiase geschiedenis ook konsekwent verwezenlijkt zien tot aan de komst van de islam.

Westerse auteurs die hun eigen achtergrond op India’s reli­ gieuze geschiedenis projekteren, stellen het graag zo voor dat de Boeddha een “protestfiguur” was, die “in opstand” kwam tegen de Vedische traditie; feit is echter dat de Boeddha door tal van opponenten tot debatten uitgedaagd maar nooit fysiek bedreigd werd (tenzij een keer door een rover), en dat hij op hoge leeftijd in zijn bed aan voedselvergiftiging gestorven is. India is naast China het enige land waar de joden nooit vervolgd zijn (behalve enkele keren door de moslims) en waar zij vrij vijfentwintig eeuwen lang hun tradities konden beleven. Het is ook het land waar Syrisch-christenen en zoroastriërs, op de vlucht voor vervolging in Iran, een onderkomen vonden.

Dat “alle religies nu eenmaal fanatiek zijn”, is een smoesje van de fanatieke religies die zich in een mist van veralgemeningen aan kritiek willen onttrekken, en wordt door de geschriften en de geschiedenis van andere religies grondig weerlegd.

2.6. Onverdraagzame Koran, verdraagzame moslims ?

Men kan niet ernstig volhouden dat de Koran tot verdraagzaamheid oproept. Ik vind dat een pijnlijke vaststelling, om­ dat ik me de talrijke moslims voor de geest haal die een geïdealizeerd beeld van Mohammed en de Koran hebben, en die uit hun eigen verdraagzame ingesteldheid afleiden dat de islam “bijgevolg” een verdraagzame doktrine moet zijn. Voor hen is de kennismaking met de werkelijke inhoud van Mohammeds boodschap een pijnlijk ontwaken. Ik wens niemand zulk konflikt toe : tussen de loyauteit tegenover zijn van huis uit meegekregen religie en zijn volwassen opvattingen, die meer door algemeen-menselijke en typisch moderne invloeden en waarden bepaald zijn dan door het godsdienstonderricht. Maar tegelijk is de niet-verbloemende beoordeling van het Koranisch fanatisme bevrijdend, omdat ze een werkelijke verklaring (dus impliciet ook een oplossing) biedt voor de islamitische onderdrukking en vervolging van andersdenkenden.

Het feit dat de basistekst van de islam (daarin nagevolgd door ancillaire teksten, zoals we zullen zien) tot onverdraagzaamheid jegens ongelovigen oproept, kan niet in ernst ontkend worden. Maar het feit dat zovele moslim-auteurs zich tegenwoordig zoveel moeite getroosten om te bewijzen dat de islam wèl verdraagzaam is, kan evenmin genegeerd worden. In sommige gevallen gaat het om doelbewuste leugens, vaak ook is het zelfbedrog. Er zijn inderdaad moslim-auteurs van wie ik weet dat ze radikale islamisten zijn, maar die erin geslaagd zijn om zich het imago van gematigde aan te meten. Zo is er b.v. de Indiër Rafiq Zakaria, die een selektie uit de Koran gepubliceerd heeft waaruit alle stuitende passages zijn weggelaten; niet alleen de fanatieke passages, maar ook b.v. die verzen waarin de ongelijkheid van man en vrouw beklemtoond wordt. (6) Het leverde hem in de Westerse pers lovende kommentaren op : “een goede inleiding tot de islam voor de Westerse mens”, die “de vooroordelen wegneemt”. Zulke figuren teren op het gretige verlangen van Westerlingen naar geruststelling omtrent de dreiging van de islam.

Anderzijds zijn er ook vele moslims die oprecht geloven dat de islam verdraagzaam is, en zij baseren zich daarvoor op het feit dat zij zelf verdraagzame individuen zijn. Zij willen de tegenwoordig normatieve en door henzelf oprecht aanvaarde waarde van de verdraagzaamheid verenigen met de trouw aan de ouderlijke traditie waaraan zij nog steeds gehecht zijn, maar die zij slechts oppervlakkig kennen. In moslim-staten waar vranke kritiek op de Koran levensgevaarlijk is, wordt dit zwaaien met de ingebeelde “èchte, verdraagzame islam” als repliek op het integrisme bovendien een veilig leugentje om bestwil, een manier om kritiek op de reëel bestaande islam als een trouwbetuiging aan diezelfde islam voor te stellen. Maar wat in Algerije begrijpelijk is, is in het relatief veilige Westen een pure schande. Wij hebben de plicht, ook tegenover de vrijzinnigen in de moslimwereld (die zich door Westerse islam-zoollikkers danig in de rug geschoten voelen), om de islam aan de schijnwerpers van de onbevangen kritiek bloot te stellen.

Men kan zich een scenario voorstellen waarin de idee van verdraagzaamheid zich onder alle moslims verspreidt, zodat zij de onverdraagzame elementen uit hun leer totaal gaan negeren en ontkennen, en alleen de enkele als verdraagzaam interpreteerbare Koranverzen ter harte nemen. Zij zouden zich nog moslim noemen, maar de Koranische boodschap in feite radikaal tegenspreken en verwerpen. Zij zouden nog de schil van de Koran overhouden maar zijn inhoud wegwerpen. In een volgend stadium zouden ze dan ook inzien dat het geen zin meer heeft om die verouderde Koran te blijven citeren, en ze zouden zich dan ook van het etiket “moslim” ontdoen. Men zou dus de geest van de islam radikaal veranderen, terwijl men de uiterlijke vormen ervan nog een tijdlang intakt laat. Eerder dan op te treden tegen de haat-ideologie van de Koran, zou men onder de gelovigen een visie van pluralisme en verdraagzaamheid verspreiden, die de islamitische onverdraagzaamheid zou wegspoelen.

Dit scenario heeft zich al voorgedaan, b.v. de verregaande de-islamizering van de middenklasse in Egypte en Iran eerder deze eeuw. Maar momenteel is de tegengestelde tendens in opkomst. Vele islamitische jongeren laten zich niet vermurwen door de verdraagzame uitleg die sommige goedmenenden aan de Koran willen opleggen, en zien voor zichzelf dat de Koran oproept tot strijd tegen de ongelovigen. Terzelfdertijd zijn er, zoals we zullen zien, ook een aantal auteurs in de moslimwereld die Mohammed en de Koran onverschrokken te lijf gaan, vaak niet zonder gevolgen voor henzelf. In die kontekst komen we niet uit onder de plicht om onze vrijheid eer aan te doen en de islam aan een vranke kritiek te onderwerpen.

 
Copyright © 2024 Koenraad Elst. All Rights Reserved.
Joomla! is Free Software released under the GNU/GPL License.