De islam voor ongelovigen -- 1. Profeet PDF Print E-mail
Written by Koenraad Elst   
Tuesday, 03 March 2015 10:39

1. De profeet

1.1. Zo wordt men profeet

Mohammed werd volgens de traditie geboren in 570, als telg van een verarmde zijtak van de dominante Qoraisj-clan. Hij ver­ loor zijn vader nog voor zijn geboorte, en zijn moeder zou enkele jaren later volgen. Hij werd opgevoed door zijn grootvader, en na diens dood door zijn oom Aboe Taalib, de vader van Ali.

Mohammed trad in dienst bij Chadiedja, tweevoudig weduwe, die een handelsfirma leidde. In de hedendaagse islam-apologetiek zegt men vaak dat de status van de vrouw in de islam ­ misschien niet aan moderne normen beantwoordt, maar in vergelijking met het heidense Arabië toch een grote vooruitgang betekende. De feiten betreffende Chadiedja bewijzen het tegendeel : als weduwe had zij het bedrijf geërfd, dus heidense vrouwen konden volwaardig erfgenaam zijn; en zij leidde het bedrijf zelf, want de heidenen vonden het blijkbaar normaal dat een vrouw gezagsfunkties bekleedde. Onder de islam zouden zulke vrouwen zeldzaam worden.

Als handelsreiziger legde Mohammed regelmatig de route naar de christelijke metropool Damaskus af, via Medina en Pales­ tina. Hij moet dus ook wel Jeruzalem bezocht hebben, dat immers pal op die route ligt. Dit detail is niet onbelangrijk, want later overtuigt hij zijn volgelingen van de echtheid van zijn wonderbaarlijke nachtelijke reis (de mi’raadj) op een gevleugeld paard naar Jeruzalem door hun een akkurate beschrijving van de stad te geven. (2) Natuurlijk had hij geen mirakelreis nodig om Jeruzalem met eigen ogen gezien te hebben.

Chadiedja wees enkele huwelijksaanzoeken af, en huwde op eigen voorstel de meer dan tien jaar jongere Mohammed. Zij bleef tot aan haar dood in 619 zijn enige vrouw; pas na zijn opgang in Medina vanaf 622 zou hij polygaam worden. Chadiedja schonk Mohammed twee zonen en twee dochters, van wie Fatima later een belangrijke rol zou spelen als vrouw van Mohammeds neef Ali. De zoontjes stierven al vroeg, en ook in latere huwelijken zou Mohammed geen zonen hebben. De afwezigheid van een evidente troonopvolger leidde na Mohammeds onvoorziene dood in 632 n.Chr. tot betwistingen en uiteindelijk tot een splitsing in de islam, n.l. tussen soennieten (van soenna, “traditie”) en sji’ieten (van sji’a, “partij”, m.n. de partijgangers van Ali’s aanspraken op het leiderschap van de moslimgemeenschap). Toch proberen islam-apologeten naarstig om een positieve betekenis te geven aan het feit dat de profeet geen zoon had : in Zijn wijsheid zou Allah het zo geregeld hebben dat de mensen zich op Mohammeds goddelijke boodschap moesten verlaten, in plaats van op Mohammeds menselijke nakomelingen.

In 610 n.Chr. krijgt Mohammed zijn eerste visioenen. Wanneer hij ligt te slapen op de afgelegen plaats waar hij zich jaarlijks tijdens de maand Ramadaan terugtrekt voor gebed (tahannoeth) (3), verschijnt hem de engel Gabriël. Mohammed zal dit later beschrijven als een zeer benauwende ontmoeting. Het is dan dat hem het beroemde vers toegeroepen wordt dat begint met het bevel : “Lees !” (iqra’; wellicht eerder te begrijpen als “Lees voor !”, d.w.z. “Verkondig !”). (4) Hijzelf is hier eerst zo van onder de indruk dat hij zelfmoord wil plegen. Hij vraagt zich af of hij soms een bezetene wordt, wat hij een verachtelijk soort mensen vindt. Hij gaat dus de berg op om zich eraf te storten. Maar halfweg hoort hij een stem uit de hemel : “O Mohammed, gij zijt de apostel van God en ik ben Gabriël.” Hij blijft staan, ziet in de hemel langs alle kanten de engel in de gedaante van een man. Na een tijdje verdwijnt Gabriël, en Mohammed keert naar huis terug.

Maar ook dan nog zegt hij tot Chadiedja dat hij helaas een bezetene geworden is. Zij echter stelt hem gerust, en wel als volgt. (5) Wanneer hij weer zijn “bezoeker” ziet verschijnen, vraagt hij Chadiedja om opheldering : is het een engel of een duivel ? Zij nodigt hem uit tot geslachtsgemeenschap, en zodra hij haar penetreert, verdwijnt de bezoeker. Deze afkeer van de geest voor zinnelijke lusten legt Chadiedja zo uit, dat het een engel moet geweest zijn, want een duivel zou op dat ogenblik natuurlijk dicht bij de aktie gebleven zijn. (6) Hij went aan de regelmatig terugkerende hallucinaties, die stilaan een minder dramatisch en meer roetinematig karakter krijgen. (7) Toch zal hij ze nog drie jaar alleen in intieme kring bekend laten worden, totdat Allah zelf hem beveelt, ermee in de openbaarheid te treden.

De stem van Gabriël keerde regelmatig terug, en zijn openbaringen werden opgetekend en later gebundeld tot de Koran. Enkele familieleden (Chadiedja, Ali) erkenden Mohammed als spreekbuis van God, en hij werd de leider van een geheime sekte. Toen de Mekkanen er stilaan lucht van kregen, vonden ze het maar een gekke bedoening, zowat dezelfde reaktie die moderne mensen hebben tegenover deze of gene nieuwe sekte die het nieuws haalt. Sommigen zeiden dat hij bezeten of gestoord was, anderen dat hij een fantasierijke bedrieger was die zijn “openbaringen” zelf uitvond. Alleszins was de goegemeente niet geneigd zijn aanspraak op een goddelijke zending te geloven.

1.2. Psychopathologische diagnose

In de Koran blijkt dat sommigen Mohammed voor een fantasierijk “dichter” hielden, en zijn openbaringen voor “verdichtsel”. (8) Tevens is er een tiental keer sprake van de opwerping dat Mohammed “bezeten” is. (9) Andere passages betreffende gelijkaardige opwerpingen tegen vroegere profeten behoren klaarblijkelijk eveneens tot een polemiek tegen de karakterizering van Mohammed als een “bezetene”. (10) Bezetenheid was een toenmalige niet-technische term voor eender welke mentale aandoening. Ook dronkenschap werd opgevat als een soort van kortstondige bezetenheid door een geest die blijkbaar in de alkohol woont (vandaar de in sprookjes erg letterlijk opgevatte uitdrukking “de geest in de fles”, en de zegswijze dat men de geest die uit de fles losgelaten is, er niet meer terug in kan stoppen, d.w.z. de dronkenschap kan men niet meteen doen ophouden). Elke geestesverandering waarbij iemand niet meer als zijn bekende zelf spreekt of handelt, werd beschreven als “bezetenheid”.

Nu is het eigenlijk Mohammed zelf die verklaarde dat hij in zeer letterlijke zin door een geest bezeten was, namelijk door Allah die hem als spreekbuis gebruikte. Zelf als kanaal gebruikt worden door een ander wezen, dat is per definitie wat men bezetenheid noemt. De Mekkanen geloofden meestal wel in djinns, wezens die tot het geestenrijk behoorden doch qua moraal en intellekt weinig van de mens verschillen, en b.v. goedaardig danwel boosaardig kunnen zijn (dit i.t.m. de engelen, die zuiver instrument van Gods wil zijn). Dat djinns er belang in stelden, bezit te nemen van een mens, dat was nog aannemelijk, maar dat de Schepper van het heelal zich hiermee zou bezighouden, gold als absurd. Te meer daar de zogezegde openbaringen van de bezitnemende geest via Mohammed wat al te banaal waren om van goddelijke oorsprong te kunnen zijn.

Kroongetuigen binnen Mohammeds kamp uitten eveneens hun skepsis. Mohammeds eerste sekretaris, die jarenlang zijn openbaringen genoteerd had, besloot uiteindelijk dat het maar doorgestoken kaart was. Ook zijn lievelingsvrouw Aisja deed wel eens sarkastisch over het feit dat die openbaringen toch altijd zo merkwaardig goed in Mohammeds kraam pasten, en hem b.v. in zijn seksueel leven altijd zo gauw op zijn wenken bedienden (zo verleende Allah hem toestemming om, tegen de heersende incest­ taboes in, met de ex-vrouw van zijn aangenomen zoon te trouwen). Het is dus beslist niet waar dat de moderne uitleg van ­ Mohammeds “openbaringen” een projektie is van moderne ideeën op middeleeuwse verschijnselen die zich aan deze moderne kategorieën onttrekken. Mohammeds eigen tijdgenoten vonden dat er met die “openbaringen” iets niet klopte, ook al waren ze het niet eens over het bedrieglijke danwel pathologische karakter ervan.

Een aantal bekende figuren uit de profetisch-monotheïstische traditie zijn in de loop van deze eeuw reeds door psychologen onder de loep genomen. Aldus heeft Freud over Mozes geschreven, Jung over Job, en een hele reeks psychologen over Jezus. Ook van Mohammed, over wie we een schat aan eerstehandse informatie bezitten, is een psychologische diagnose gemaakt, en wel door de Vlaamse psycholoog dr. Herman Somers in het boek Een andere Mohammed [Hadewijch, 1992]. Dit boek is van absoluut historisch belang. Toch leidt het een zeer marginaal bestaan, want zelfs de uitgever heeft de publiciteit ervoor tot een strikt minimum beperkt; hij heeft wellicht al genoeg moed getoond door het boek überhaupt uit te geven. Op lange termijn is het echter vol­ strekt zeker dat Somers’ Mohammed-studie prominent vermeld zal worden in toekomstige overzichten van de islamgeschiedenis, met name als nagel in de doodskist van de religie van Mohammed.

Een gelijkaardige, hoewel nog niet altijd even vakkundige benadering vinden we bij auteurs van moslim-herkomst, b.v. in het arabischtalige boek Een psychologische analyse van profeten [Kaïro, 1996] van de Egyptenaar Abdoellah Kamaal, dat in Egypte op aandringen van de Islamitische Akademie voor Onderzoek van Al-Azhaar (de gezaghebbende Islam-hogeschool) verboden is. (11) Ook in de moslimwereld is het vrij onderzoek uiteindelijk niet te stuiten, en leeft de twijfel aan het dogma van het profetisme.

Een Profeet is iemand die de stem Gods hoort. Deze subjektieve ervaring komt uitsluitend voor bij mensen met een ongewone psychologische konstitutie. In het geval van Mohammed ­ hebben we voldoende authentiek getuigenis over zijn persoonlijkheid om ons een beeld van de psychologie van zijn profeetschap te kunnen vormen. De Koran, de Hadieth (overlevering betreffende de woorden en handelingen van de Profeet) en de vrome biografieën beginnend met de Sirat Rasoel Allah van Ibn Ishaaq geven een heleboel rechtstreekse en onrechtstreekse informatie over Mohammed. Laat ons dit materiaal eens door het oog van de psycholoog bekijken.

In de christelijke polemische geschriften is eeuwenlang beweerd dat Mohammed aan epilepsie leed. De reden hiervoor is de vermelding dat hij tijdens de openbaringsmomenten met het schuim op de mond op de grond viel. Volgens Somers gaat het hier waarschijnlijk slechts om een “epileptisch aksident”. Als de Profeet aan kronische epilepsie geleden had, dan zouden we er in de omvangrijke geschriften over de Profeet stellig meer van gehoord hebben. Overigens is epilepsie een neuropathologische aandoening, een ziekte van het zenuwstelsel, maar niet een mentale stoornis. Vele epileptici uit de geschiedenis hadden een standvastig temperament en een evenwichtig en suksesvol leven. Hoogstens kan de vermelding van een epilepsie-achtige aanval een aanwijzing zijn van een kwetsbare neurologische toestand die de fysiologische basis voor een mentale aandoening zou kunnen vormen. Op zichzelf wettigt deze vermelding geen vermoeden van mentale stoornis, wel kan ze bovenop soliedere aanwijzingen als korroboratie dienen.

Die aanwijzingen zijn er echter : zoals we zullen zien, gingen deze epileptische krisissen gepaard met hallucinaties. De Hadieth beschrijft dat Mohammed tijdens de trance uit zijn voorhoofd zweette, dat zijn aangezicht van kleur veranderde, dat hij schuim op de lippen kreeg en zijn hoofd introk. Hijzelf zei dat de trance (wahi) “tot mij komt als belgerinkel dat erg pijnlijk is voor mij... soms komt een engel in mensengedaante tot mij en hij spreekt”. (12)

Rond zijn 40 jaar, een typische leeftijd voor het akuut worden van paranoïa, begint Mohammed te lijden aan sensorische (visue­ le maar vooral auditieve) hallucinaties. Inhoudelijk geeft de stem die hij in zijn hallucinatie hoort, vorm aan een uitverkiezingswaan : hij denkt dat Allah tot hem spreekt, hoewel er absoluut niets is in de hele Koran dat niet vanuit Mohammeds kulturele en persoonlijke achtergrond begrepen kan worden.

De fundamentele uitverkiezingswaan werd, typisch, verdedigd met een interpretatiewaan : alle feiten die het waanidee weerleggen, worden zo begrepen dat ze de waan juist bevestigen. B.v., de skepsis die hij ontmoette, integreerde hij meteen in zijn waan : waren de joodse profeten niet eveneens op spot en ongeloof onthaald ? Op onbegrip stuiten was dus geen weerlegging maar juist een bewijs van zijn profeetschap. Of b.v., hij stelde vast dat de joods-christelijke traditie geen voorspelling bevat over hem­ zelf, noch de informatie dat Adam en vervolgens Abraham in Mekka de Kaäba bouwde (wat hijzelf beweerde om de heidenen als “usurpators van de Kaäba” te kunnen voorstellen). In plaats van hieruit het waan-karakter van zijn profeetschap en van zijn eigen Abraham-Kaäba-mythe af te leiden, legde hij dit uit als het resultaat van bijbelvervalsing door joden en christenen – en die vervalsing werd zelf dan weer een bewijs te meer dat hij, als een echte profeet, het slachtoffer was van tegenkanting vanwege het establishment. Hij betrok ook uitspraken van Jezus over de Verlosser en de komende Heilige Geest op zichzelf. (13)

Enkele prodromen, n.l. hallucinaties en neuropathologische krisissen tijdens Mohammeds jeugd, zijn eveneens vermeld. Zo laat Mohammeds postuum biograaf Ibn Ishaaq de Profeet vertellen hoe hij als jongen zijn lendendoek uitdeed en gebruikte om stenen te dragen, waarop “een onzichtbare figuur mij een zeer pijnlijke mep gaf en zei : ‘Doe je doek aan’, zodat ik als enige van de jongens mijn lendendoek aanhield en de stenen op mijn schouders droeg”. (14) Reeds als zesjarige zou hij zijn omgeving geschokt hebben door een aanval van “bezetenheid”. De familie aan wie hij tijdelijk uitbesteed was, zond hem terug naar zijn clan uit vrees dat het erger zou worden en zij de schuld zou krijgen.

Hindoe yogi’s zoals Swami Vivekananda (ca. 1890) hebben een iets mildere verklaring gezocht voor Mohammeds eigenwaan en hallucinaties. Wie zich zonder bekwame leiding aan experimenten met bepaalde meditatietechnieken waagt, kan zich in bewustzijnstoestanden werken die niet meer verheffend maar inte­ gen­ deel abnormaal en verwarringwekkend zijn. De islambronnen vermelden in enig detail hoe Moham­ med zich terugtrok om, inderdaad alleen en zonder leiding, een bepaalde reli­ gieuze gestemdheid te kultiveren.

Deze uitleg was, weliswaar heel minoritair, ook in de christelijke polemiek al bekend. Ze werd b.v. door de 17de-eeuwse Utrechtse protes­ tantse theoloog Gisbertus Voetius, die de eerste Indonesië-zendelingen ideologisch klaarstoomde, vernuftig in zijn propaganda ingewerkt. Hij erkende dat Mohammed aan waanzin leed, en dat hij door zijn tijdgenoten en zelfs door sommige van zijn vrouwen als een gek en een bezetene herkend was. Als bijkomende uithaal tegen de katholieken verklaarde hij Mohammeds mentale afwijkingen als het gevolg van zijn geëxperimenteer met christelijk-monachistische (door het protestantisme afgeschafte) praktijken, zoals vasten en nachtwaken in eenzame grotten. (15)

De beschrijving van prodromen tijdens Mohammeds kinderjaren pleit echter tegen deze verklaring van zijn waanzin vanuit onverstandige meditatiepraktijken. Blijkbaar ging het toch om een lichamelijk bepaalde ziektetoestand.

1.3. Onverdraagzaamheid als symptoom

Mohammed was uiterst onverdraagzaam tegen alwie zijn waan in twijfel trok. Zoals vele paranoïde mensen was hij echter verstandig genoeg om te weten hoever hij kon gaan in het beledigen en uitdagen van andersdenkenden : pas toen hij in Medina over een legermacht beschikte, gaf hij de ongelovigen de keuze tussen de bekering en de dood. Bij zijn veroveringen wist hij zeer goed wanneer te zalven en wanneer te slaan, in funktie van zijn strategische objektieven. Maar reeds in Mekka ging hij af en toe wild te keer tegen de gevestigde kultuur en tegen al wie niet in zijn aanspraken op profeetschap geloofde.

Mohammeds haat tegen skeptici nam ondermeer de vorm aan van kosmische katastrofe-visioenen : hellevuur waarin Allah mensen roostert en vilt, het vel weer laat aangroeien, en herbegint. Dit kosmisch visioen was echter zeer egocentrisch : al wie weigert in Mohammeds aanspraken te geloven (en zelfs al wie er nooit van gehoord had, zoals de voorouders), komt in deze hel terecht. Het gaat er totaal niet om of je vroom of deugdzaam bent, het enige kriterium voor hemel of hel is of je in Mohammeds zelfbeeld als uitverkoren Zegel der Profeten gelooft. Overigens ziet Mohammed het einde van de wereld en het Laatste Oordeel als heel nabij, – een voorspelling waarin hij zich, net als Jezus en Paulus zes eeuwen eerder, schromelijk vergist.

Deze persoonlijke onverdraagzaamheid resoneerde wonderwel met de doktrinaire onverdraagzaamheid van de monotheïs­ tische tradities waarin Mohammed inspiratie gevonden had. Enkele decennia eerder hadden joodse en christelijke heersers, ondermeer de negus van Ethiopië, in Arabië een bloedige strijd uitgevochten, met vooral de heidense Arabieren als slachtoffers. Zij hadden ook gepoogd, het mono­ theïsme met geweld op te leggen, en de Ethiopische generaal Abraha had in 570 zelfs een poging gedaan om Mekka in te nemen en te verwoesten. De heidenen moesten bijgevolg niets hebben van de beide mono­ theïsmen. Daarom weigerden ze later b.v. om de tekst van een wapenstilstand met Mohammed te laten voorafgaan door een aanroeping van “de barmhartige, de erbarmer” (al-rahmaan, al-rahiem) : dit waren welbekende epitheta van de God van de monotheïsten, dus met zeer negatieve konnotaties beladen. Mohammeds Arabische versie van het monotheïsme bevestigde alles wat zijn landgenoten aan onverdraagzaamheid met het monotheïsme associeerden.

De islam kent eigenlijk twee grondig verschillende godsbeelden. Het ene is de Oudtestamentische Jahweh, de grillige en jaloerse god die zich voortdurend met de mensenwereld bemoeit : via straffende rampen als de zondvloed en de plagen van Egypte, via de keuze van bepaalde uitverkoren segmenten der mensheid, via orders om hele volkeren uit de roeien (de Kanaänieten en Amalekieten), via het sturen van Zijn Eniggeboren Zoon, en via het influisteren van boodschappen aan zogenaamde profeten. Dit is de God die geen andere goden naast zich duldt, en alle andersgelovigen via de Heilige Oorlog wil verdelgen of minstens in het gareel dwingen.

Per definitie is de Koran als goddelijke openbaring vol van de bemoeizuchtige God. Toch heeft de islamitische theologie tegelijkertijd een ander godsbeeld ontwikkeld, dat enerzijds veel konsekwenter het monotheïsme toepast, en anderzijds dicht bij het deïstische godsbeeld (le Dieu horlogier) staat. Allah is de gans andere, die volledig boven alle beslommeringen van de schepselen verheven is. Voor de sentimentele en antropocentrische verhaaltjes van progressieve christenen of liberale joden, genre “God heeft de mens als partner nodig”, is hier totaal geen plaats : God heeft Zijn schepselen niet nodig en wordt totaal niet beroerd door menselijke emoties. Joodse en christelijke monotheïsten plach­ ten te spotten met de antropomorfe goden van b.v. de Grieken, maar welbeschouwd is hun eigen godsbeeld ook behoorlijk antropomorf : kwaad worden op de mensheid (vandaar de zondvloed), bang zijn voor de steeds knapper wordende mens (vandaar de spraakverwarring van Babel), een voorkeur hebben voor één volk, in een vlaag van medelijden met de mensen zelf als Mensenzoon inkarneren, gevoelig zijn voor gebeden.

Dan is het logischer om God te definiëren als de gans Andere, volledig inkommensurabel met Zijn schepselen. God heeft de wereld in gang gezet, als een opgewonden horloge, en laat de geschapen natuurwetten het zaakje verder regelen, zonder nog ooit tussen te komen. Aangezien God niet ingrijpt in het noodlot dat Hij aan het begin der tijden vastgelegd heeft, en ook niet beïnvloedbaar is, heeft bidden tot God geen enkele zin, tenzij dan om God te prijzen en de grootheid van God in het eigen bewustzijn te fixeren. Het is in principe in die geest dat de moslims dagelijks vijf keer bidden, niet om gunsten af te smeken. Moslims gaan er dan ook prat op, een “rationeler” godsbeeld te hebben dan de al te menselijke godsopvattingen van joden en christenen.

Dit godsbeeld, van een God die ons ooit geschapen heeft maar nu slechts afstandelijk op ons neerkijkt, kan eventueel iets met Mohammeds relatie met zijn zeer vroeg gestorven vader te maken hebben. Als mensen uit de psycho-analytische denkrichting zich meer voor Mohammed geïnteresseerd hadden, zouden ze ongetwijfeld zulke verklaring ontwikkeld hebben. Tegelijk (en het één sluit hier het ander niet uit) kan dit godsbeeld ook teruggaan op het statuut van Allah in het Arabische heidendom.

Allah (uit al-Ilah, “de god”, vgl. Hebreeuws Eloha/Elohim) was voor de polytheïstische Mekkanen een soort overkoepelende God die, anders dan b.v. Hoebal, al-Oezza, al-Laat en Manaat, niet afgebeeld werd. Zoals in andere polytheïstische pantheons zat er bovenaan de hemelse hiërarchie een deus otiosus, een “nietsdoende God” die het verkeer met de mensenwereld aan de mindere goden overliet (te vergelijken met de vervanging van God als aanroepene in katholieke smeekgebeden door Onze-Lieve-Vrouw en de heiligen). Wellicht appelleerde dit afstandelijke godsbeeld aan Mohammeds verlangen naar zijn aan hemzelf onbekende vader, maar vulde hij deze Allah gaandeweg in met flarden joodse en christelijke theologie, en transformeerde hij Allah zo tot de jaloerse mozaïsche Jahweh, wat dan weer goed resoneerde met zijn eigen onverdraagzaamheid.

1.4. Waarom wezen de heidenen Mohammed af ?

Terwijl veel geestelijk gestoorde mensen al dra uitgestoten worden of een heel vernederende behandeling krijgen, had Mohammed het geluk dat hij om zijn stemmenhoorderij juist door een schare volgelingen geëerd werd. In zekere zin knoopte hij aan bij de sjamanistische traditie, waarin mensen met een zekere paranormale gevoeligheid tijdens geestreizen instrukties krijgen en deze vervolgens aan hun stamgemeenschap meedelen. Ook psychopathologische verschijnselen werden in zulke kulturen wel eens, voorzover ze niet àl te onsamenhangend waren, als goddelijke openbaringen aanvaard.

Het bekendste en meest suksesvolle voorbeeld hiervan is ­ Djengis Khan, ironisch genoeg een naam die moslims slechts fluis­ ­ te­ rend uitspreken omdat hij miljoenen Iraanse moslims in Centraal-Azië vermoordde, waarschijnlijk de grootste moslimdoder uit de geschiedenis. (16) Net als Mohammed kreeg hij epilepsie-achtige krisissen waarbij hij in trance ging en de geest (opgevat als de hemelgod Il-Tengri) door hem sprak. Een sekretaris schreef alles netjes op, en de gegeven “goddelijke instrukties” werden nadien vroom uitgevoerd : Rusland onderwerpen, Iran uitmoorden e.d. Als men deze woorden van Il-Tengri tot een boek gebundeld had, had het met evenveel recht als de Koran voor Gods definitieve openbaring kunnen doorgaan. De beschrijving van Djengis Khans profeetschap danken we aan de moslim-historicus Minhaadj-oes-Siraadj, die het van ooggetuigen had, maar die in zijn beschrijving blijkbaar de treffende gelijkenis met Mohammeds wahi niet opmerkte. (17) Net als vele Mekkanen bij Mohammed, schreef Minhaadj de trance van Djengis toe aan demonen die bezit van hem namen.

Zoals vele sektestichters vandaag de dag wist Mohammed wel een aantal mensen te overtuigen, maar buiten de kring van goedgelovige halfgeletterden werd het moeilijker. De meeste Mekkanen die hem bezig hoorden, met zijn bombastische verklaringen over God en het Laatste Oordeel en zijn eigen uitverkiezing tot ultieme Profeet, wisten perfekt wat ze ervan moesten denken : de keizer heeft geen kleren aan ! Behalve de ongelovigen waren ook huisgenoten van Mohammed eerder skeptisch; zelfs zijn favoriete vrouwen Aisja en Zainaab merkten op dat zijn “openbaringen” soms wat te opvallend in zijn persoonlijke kraam pasten. Dat Mohammed geestelijk gestoord was, is geen uitvindsel van middeleeuwse christelijke polemisten, maar de spontane perceptie van talloze ooggetuigen. De moderne psychologie kan deze diagnose alleen bevestigen.

Toen Mohammed aanspraak op erkenning als profeet begon te maken, kwam hij in konflikt met de heersende clans van Mekka. Dit was toen reeds een bedevaartcentrum, met naast de gewone godsbeelden ook de uit de hemel gevallen zwarte steen, opgesteld in de Kaäba. De tegenwoordig veelgehoorde versie dat deze clans Mohammeds aanspraken op het profeetschap verwierpen omdat een verandering van religie hen van inkomsten zou beroven, is louter propaganda : nadat ze onder druk tot de islam bekeerd waren, zagen de Mekkaanse zakenlui hun inkomsten juist aanzienlijk stijgen, omdat de islam het gebied waaruit bedevaarders naar Mekka kwamen, enorm vergrootte. Ook de voorafgaande jaren was het hun duidelijk geworden dat de volgelingen van Mohammed zich gerechtigd voelden tot plundering, en aan hun bekering een flinke stuiver overhielden. In werkelijkheid kwam de weerstand van de Mekkanen dus juist niet voort uit materialistische overwegingen, wel uit hun skepsis en uit hun gehechtheid aan hun levensbeschouwelijk pluralisme.

De enigen die Mohammed als sekteleider voor zijn zaak kon winnen, waren lichtgelovigen, slecht aangeschreven krachtpatsers (b.v. Omar, Hamza) en ontevredenen, hetgeen zijn geloofwaardigheid nog meer naar beneden haalde. De Koran zelf [11:27] getuigt hiervan : “De leiders der ongelovigen onder zijn volk antwoordden : ‘Wij zien in u slechts een man zoals wij, en wij zien dat niemand u heeft gevolgd behalve de minsten en de eenvoudigen van geest onder ons. En wij zien u niet uitmunten boven ons; neen, wij geloven dat gij een leugenaar zijt.’”

De Mekkanen waren zeer gehecht aan hun voorouderlijke tradities. Zoiets is geen dom obskurantisme : wat oud is, heeft zijn waarde bewezen. Op het diepste niveau verandert de menselijke psyche niet, dus wat echt de menselijke ziel bevredigt, moet al lang geleden gevonden zijn. Mohammed was niet alleen een nieuwlichter, die alles wat ze tot eigen tevredenheid aanbeden hadden, naar de hel wenste; hij zei ook dat alwie zijn boodschap (en vooral zijn eigen profeetschap) niet geloofde, voor eeuwig in de hel zou branden. Dit gold ook voor de voorouders, die dus meteen van de hemel, waar de Mekkanen dachten dat zij vertoefden, naar de hel verwezen werden. Uit respekt voor hun voorouders, en ook uit gezond verstand, oordeelden zij dat een religie die alleen hellevuur te bieden had aan het deel van de mensheid dat toevallig vóór de Profeet geleefd had, niet eeuwig en universeel was, en dus geen ware religie.

We mogen besluiten, en wel op gezag van onverdachte islamitische bronnen : de Arabische heidenen wezen Mohammed af uit oprechte gehechtheid aan hun tradities en uit skepsis jegens zijn boude aanspraken op het profeetschap. Er was geen sociaal-ekonomische of politieke reden. Die is pas door de 20ste-eeuwse islam-apologetiek uitgevonden, onder de invloed van het mo­ dieuze socialisme. De heidenen verzetten zich tegen de verwoesting van hun kultuur, die in hun “afgodsbeelden” belichaamd was; de politieke hertekening van de wereldkaart die van Mohammeds sukses het gevolg was, was niet het bij vriend en vijand bekende doel van de islam. Mohammeds doel was, als profeet erkend te worden en de “afgoderij” te vernietigen, en het doel van zijn volgelingen was, als gemeenschap (oemma) macht te verwerven. Het politiek en sociaal-ekonomisch systeem dat zij tot stand brachten, kwam voort uit praktische omstandigheden, niet uit een ideologisch uitgetekend plan.

Als de Mekkanen zich tegen Mohammed verzetten, was het dus niet omdat hij een alternatieve maatschappij-orde belichaamde, zoals beweerd wordt in marxistische geschriften, (18) en in navolging daarvan ook in de moderne islam-apologetiek. (19) De echte reden was dat ze zijn religie beschouwden als rijk aan kontradikties, onmenselijk, en louter ontsproten aan Mohammeds eigen (zij het met joodse en christelijke thema’s bevruchte) verbeelding. Mij dunkt dat de mens die op de hoogte is van de Aufklärung, niet anders kan dan de skepsis van de Mekkanen bijtreden, en Mohammeds “missie” als een produkt van Mohammeds verbeelding beschouwen. In plaats van de islam-apologetiek na te praten (zoals vele multikultureel georiënteerde christenen en vrijzinnigen tegenwoordig menen te moeten doen), kunnen we de zaak beter nuchter bekijken, en vaststellen dat de islam gebaseerd is op een vergissing, n.l. het dogma van Mohammeds profeetschap en van het goddelijke karakter van een onsamenhangend stuk Arabische improvisatie-literatuur, de Koran.

1.5. Konfrontatie met de heidenen

Op een dag kwamen enkele Mekkanen voorbij de plaats waar de moslims hun gebed verrichten, knielend met hun achterste in de lucht. Zij maakten zich vrolijk over deze vreemde vertoning en wekten hierdoor de woede van de gelovigen. De orthodokse biografie van Mohammed rapporteert : “Zij hekelden de moslims voor wat zij aan het doen waren totdat er klappen vielen, en het was bij deze gelegenheid dat Sa’d b. Aboe Waqqas een heiden sloeg met het kaaksbeen van een kameel en hem verwondde. Dat was het eerste bloed dat in de islam vergoten werd.” (20) In zijn konfrontaties met de Mekkaanse heidenen hield Mohammed zelf het aanvankelijk bij verbaal geweld : hij beledigde de heidense goden en verstoorde de feesten. Op zekere dag stapte hij, in het heiligdom dat bekend staat als de Kaäba (“kubus”), op de heidenen toe, en hij sprak : “Bij Hem die mijn leven in Zijn hand houdt : ik breng u slachting.” (21)

Het kwam meer en meer tot rellen in Mekka. Mohammed zelf bleef, als lid van een vooraanstaande familie, veilig buiten schot, maar zijn volgelingen kwamen onzacht in aanraking met de heidenen. De islamitische geschiedschrijving maakt hiervan dat de onverdraagzame Mekkanen de onschuldige moslims vervolgden, hoe­ wel de Koran als enige onbewerkte eigentijdse bron opvallend zwijgzaam is over die fameuze “vervolging”. Nochtans we­ ten we dat de voor-islamitische Arabieren helemaal niet onverdraagzaam waren. Christenen en joden konden in Arabië probleemloos wonen en werken, dit ondanks het feit dat de herinnering nog levend was aan vervolgingen van de heidenen door eerst een joodse en daarna een christelijke machthebber. Er leefden ook zoroa­ striërs, haniefen, sabiërs, mandeeërs en andere exotische sekten in Arabië, dus men moet erkennen dat de Arabieren een levensbeschouwelijk pluralisme in acht namen. Als zij tegen Mohammeds sekte wèl bezwaar maakten, dan lag dat niet aan hen, maar aan Mohammed. Deze kwam er openlijk voor uit dat hij geen andere religie zou dulden. Zelfs toen zijn oom en beschermheer Aboe Talib op zijn sterfbed lag, en de Mekkanen dit gewijde moment als een gelegenheid tot verzoening te baat namen, bleef Mohammed elke vreedzame koëxistentie afwijzen. Mohammed eiste dat zij zich tot de islam zouden bekeren, niets minder.

In Mekka kreeg Mohammed weinig voet aan de grond, maar in een andere stad, Medina, waren er politieke problemen die hem een kans boden om door te breken. Hij bemiddelde er tussen twee ruziënde clans en kreeg daardoor een zeker gezag. Hij liet al zijn volgelingen uit Mekka naar Medina migreren, en vestigde zich er ook zelf. Zijn gemeenschap stond in Medina bekend als de moehadjiroen, letterlijk de “migranten”. Wie meent dat de moslim-migranten zich in Europa van gasten tot heersersklasse willen opwerken, kan alvast op het voorbeeld van Mohammed zelf wijzen. Door een kombinatie van diplomatie en enkele zeer brutale zetten, wist hij zich spoedig op te werken vanuit de ongemakkelijke positie van leider van een kleine en afhankelijke immigrantengemeenschap tot de onbetwiste leider van Medina, dat de eerste islamitische staat werd.

Om ekonomisch onafhankelijk te worden van de gastvrijheid van de Medinese clans (de zogenaamde ansaar, “helpers”), ging Mohammed raids (gazwa, waarvan ons woord razzia) organizeren op handelskaravanen. In totaal organizeerde hij zo 82 raids, waarvan hij er 26 persoonlijk leidde; in 9 gevallen kwam het daarbij tot een open veldslag. In het dunbevolkte Arabië waren de aantallen van betrokken strijders en slachtoffers in absolute cijfers laag, maar wel veel hoger dan men uit de traditionele schermutselingen tussen clans gewoon was : in totaal verloren naar verluidt 1018 mensen hun leven tijdens deze konfrontaties, van wie 259 moslims en 759 van het andere kamp.

Men stelt het vaak zo voor dat de Arabieren nu eenmaal bloeddorstige woestelingen waren, en dat daaruit de krijgshaftige trekjes van de islam voortkwamen. In werkelijkheid namen de Arabieren een aantal temperende krijgskonventies in acht, een soort ridderkode, en het was juist Mohammed die in Arabië de ongetemperde totale oorlog introduceerde. Zo schond hij tijdens een belegering de in woestijnachtige gebieden zeer nuttige eko­ logische konventie, dat men zelfs in oorlogstijd geen fruitbomen mocht omhakken. Bij één van hun eerste overvallen schonden de moslims nog een andere oude krijgskonventie van de Arabieren, n.l. het verbod om te vechten in de maanden voor, tijdens en na de jaarlijkse bedevaart. Als Mohammed dergelijke taboes brak, gaf Allah meestal achteraf met een “openbaring” zijn zegen.

Anderzijds was Mohammed wijs genoeg om, ondanks de goddelijke goedkeuring, rekening te houden met de afkeuring vanwege zelfs vele medestanders. In het “vers van het zwaard” houdt hij uitdrukkelijk rekening met het jaarlijks strijdverbod : “Als de heilige maanden voorbij zijn, doodt dan de heidenen waar ge hen aantreft, grijpt hen en lokt hen in hinderlagen...” [K.9:5] Zijn opvolgers gaven instrukties om tijdens veldtochten, naar oude gewoonte, de bomen en de oogsten te respekteren.

De Mekkanen konden niet lijdzaam toezien hoe Mohammed hun karavanen plunderde (in moderne propaganda worden zij, en niet hij, daarom als “materialistisch” verketterd !), en besloten tegen Moham­ med op te treden. Om te beginnen stuurden ze eskortes mee met de handelskaravanen. In de Slag bij Badr, een overmoedige aanval van de moslims op een karavaaneskorte, waren de heidenen met drie tegen één in de meerderheid; toch konden ze tegen Mohammeds totale oorlogvoering niet op, en vele Mekkanen lieten het leven. Een tijd later versloegen ze Mohammed in de Slag bij Oehoed, maar nog steeds dachten ze dat dit een klassiek clan-oorlogje was, en dat het volstond dat ze hem nu toch een lesje gegeven hadden; ze lieten na, van hun overwinning gebruik te maken om Mohammeds basis in Medina te vernietigen. Een derde veldslag, de Slag bij de Gracht, was strikt genomen onbeslist maar bevestigde daardoor de status-quo van Mohammeds machtspositie, en maakte hem tot de onbedreigde heerser in Medina en omstreken.

Mohammed grijpt vanaf 622 stapsgewijze de macht in Medina, waaruit hij in enkele jaren alle niet-moslims doet verdwijnen. Van de joodse stam der Banoe Qoraiza laat hij de mannen (een 700) doden, de vrouwen en kinderen als slaaf verkopen. Kritici laat hij ombrengen, formeel of door sluipmoordenaars. In andere steden laat hij de ongelovigen nog een tijdje voortbestaan in ruil voor de helft van hun inkomen. Door een kombinatie van slaan en zalven, en vooral door zijn volgelingen het recht op roofbuit (slaven inbegrepen) toe te zeggen, weet hij velen tot de islam te bekeren. Kort voor zijn dood beveelt hij de algehele islamizering van zijn machtsgebied.

Na zijn dood vallen hele stammen de islam af, maar zij worden gewapenderhand weer in het gareel gedwongen. Deze nationale opstand van de Arabieren tegen de islamdiktatuur, die overigens de veelgehoorde bewering weerspreekt dat “de islam nu eenmaal de eigen religie van de Arabieren is”, noemt men de ridda-oorlog. Ridda betekent niet “verwarring” (22), een propagandistische omschrijving waarmee men de repressie door ­ Mohammeds opvolger Aboe Bakr pleegt goed te praten, maar “herstel” of “terugkeer” (tot de voorouderlijke religie), dus “verzaking aan de islam”. In de woorden van de onverdachte moslim-auteur Asghar Ali Engineer : “the war of ridda (apo­ stasy)... was a general insurrection throughout Arabia”. (23) De ridda bewees dat de meeste Arabieren slechts bekeerd waren uit opportunisme of angst voor de militaire macht van de islam : zodra zij de kans kregen, poogden zij het pluralisme te herstellen en het islam-juk af te werpen.

Helaas maakten zij nogmaals de fout, de strijdlust van de moslims te onderschatten. Na hen een beslissende nederlaag toegebracht te hebben, demobilizeerden de heidense stammen, denkend dat de moslims het lesje stilaan wel begrepen zouden hebben. Maar Aboe Bakr hergroepeerde zijn troepen en sloeg terug. Dit keer onderwierpen de Arabieren zich definitief aan de islamitische overmacht; als verstandige mensen waren zij niet geïnteresseerd in martelaarschap.

Onder de eerste opvolgers van de profeet voerde de islam een Blitzkrieg waarin het gebied van Tadjikistan tot Marokko ver­ overd werd. Maar inmiddels ontstond er verdeeldheid in de zegevierende moslimgemeenschap, eigenlijk ten gevolge van de afwezigheid van een evidente troonopvolger, of althans van een gezaghebbende, door de profeet zelf ingestelde regeling voor de opvolging. Na de onvoorziene dood van de profeet volgden hem na elkaar drie van zijn vroegere luitenants (Aboe Bakr, Omar en Othman) op als kalief (= “plaatsvervanger”); pas de vierde en laatste van deze “rechtgeleide kaliefen” was een bloedverwant van de profeet, n.l. zijn neef Ali. Doch deze liet zich dra opzij duwen door Moe’awija, de zoon van Mohammeds aanvankelijke vijand Aboe Sofjaan, destijds de leider van het heidense Mekka maar uit opportunisme tot de islam bekeerd. Het was de zoon van Ali en Fatima, Hoessein, die later op grond van zijn afstamming aanspraak zou maken op het rechtmatig opvolgerschap of kalifaat, tegen het inmiddels oppermachtige regime van Moe’awija’s clan, de Oemmajaden in Damaskus. Hij sneuvelde in de slag bij Kerbela (Zuid-Irak) tegen de Oemmajadische troepen. De partij (sji’a) van Ali en Hoessein die dit erfelijk opvolgerschap binnen de bloedlijn van de profeet steunde, zou zich tot de grootste minderheidsstroming in de islam ontwikkelen, het sjiïsme.

Hassan en Hoessein, kleinzonen van de profeet, verwekten een talrijk nageslacht. Dankzij hen zijn er vele duizenden moslims die rechtstreeks van de Profeet afstammen; en er zijn er nog meer die dit ten onrechte beweren. De meesten van hen zetten hun aanspraak op die glorieuze afstamming kracht bij door zich de titel Sajjed aan te meten. Ook de andere moslims zetten hun voor­ namenschat overboord om zich via Arabische namen toch enigermate met de profeet en zijn gezellen te verbinden.

1.6. Mohammed over de strijd tegen de ongelovigen

Mohammed is voor de moslims al-insaan al-kaamil, “de volmaakte mens”. Hem wordt geen goddelijke natuur toegedicht, zoals aan Jezus, maar hij geldt wel als de model-mens, wiens gedrag in de islamwetgeving als rechtsgeldig precedent erkend wordt.

Moslims hebben vaak bezwaar tegen de term “mohamme­ daan”. Welbeschouwd is deze term nochtans volkomen korrekt : de moslims zijn “volgelingen van Mohammed”. Haal Mohammed uit de islam en er blijft niets specifiek islamitisch over. Als we de door de moslims zelf gegeven betekenis van het woord islaam beschouwen, n.l. “overgave aan de ene ware God”, dan zien we dat (als we überhaupt aanvaarden dat het in de profetische openbaringen inderdaad God is die spreekt) dit kriterium even goed opgaat voor joden en christenen. Ook zij verwerpen het veelgodendom en de godloochening, en willen zich in hun leven laten leiden door het geopenbaarde Woord van de ene ware God. De term Allah wordt door Mohammed uitdrukkelijk ook toegepast op de joodse en christelijke God. Er is een Hadieth waarin iemand vraagt of gebed tot de ene ware Allah voldoende is om moslim te zijn, en de profeet antwoordt dat dit niet voldoende is : ook geloof in Mohammeds profeetschap, dus in de goddelijke oorsprong van de Koran, is noodzakelijk. Monotheïsme is een nodige maar geen voldoende voorwaarde voor het moslimschap.

De werkelijk definiërende eigenschap van de moslim is geloof in Mohammed. Dit wil niet (zoals “geloof in Jezus”) zeggen : geloof dat Mohammed een goddelijk wezen is. Maar wel : geloof dat Mohammed een door God zelf gegeven boodschap bracht. En bij uitbreiding, geloof dat Mohammed de model-mens was, dat ook zijn gedrag in zekere zin een openbaring van Gods plan met de mensheid was.

De moslim gelooft niet alleen dat Mohammed “een” profeet was, één in de reeks. Ook onder de profeten had Mohammed een uniek statuut : hij was de laatste, het “zegel der profeten”. (24) Dit uniek statuut van Mohammed maakt het verschil tussen enerzijds de moslims en anderzijds de van de islam afgesplitste sekten, met name ahmadija’s en bahai’s. Deze sekten geloven wel dat Mohammed een profeet was, maar zij geloven bovendien in andere profeten na Mohammed, ondermeer de stichters van de eigen sekte (die zelf eveneens stemmenhoorders met een merkwaardige eigenwaan waren); in Iran en Pakistan worden zij daarom fel onderdrukt.

Het leven van Mohammed is de Koran in praktijk. Dit is letterlijk zo : een groot deel van de Koran-verzen zijn aan God toegeschreven aanwijzingen voor Mohammeds konkrete beleid; soms ook zijn het rechtvaardigingen achteraf voor reeds door Mohammed gestelde daden. In zekere zin is Mohammeds levensverhaal dan ook een verlengstuk van de Koran, de openbaring op een andere manier, door het goede voorbeeld. Mohammeds gedrag is de richtlijn, ook in juridische zin, voor het gedrag van de moslim. Hetzelfde geldt voor Mohammeds eigen woorden, uitgesproken in een normale bewustzijnstoestand.

Het is daarom niet zonder belang om te weten met welke doktrine Mohammed zijn veldtochten tegen de ongelovigen rechtvaardigde. De Koran-doktrine hierover komt in het volgende hoofdstuk aan bod, hier halen we enkele uitspraken aan die de traditie aan Mohammed zelf toeschrijft :

* “Zelfs maar één dag voor de islam strijden is meer waard dan de hele wereld en al wat erin is.” (25)

* “Gij zult de joden bestrijden totdat zelfs de steen waarachter een jood zich verbergt, u toeroept : ‘Dienaar Gods, ziehier een jood achter mij : doodt hem !’” (26)

* “Allah patroneert hem die uitrukt om te strijden op de weg van Allah. Als hij niet gedood wordt, zal hij met buit en beloningen beladen terugkeren, en als hij sneuvelt, zal hij naar het Paradijs gaan.” (27)

* “Ik zweer bij Allah : ik wil sneuvelen op de weg van Allah, en sneuvelen en opnieuw tot leven gebracht worden, en nog eens sneuvelen en opnieuw tot leven gebracht worden, zodat ik telkens weer verdienste kan verwerven.”

* “Het hellevuur zal niet de benen raken van hem die met stof bedekt wordt in de strijd op de weg van Allah.”

* “Hij die een ander helpt met wapens om te strijden op de weg van Allah is als de voorvechter zelf, en deelt in de beloning. En ook wie achterblijft om voor de familie van de strijder te zorgen, is als de strijder zelf.”

* “Deze religie is voor altijd opgericht, tot de Dag der Verrijzenis, zolang de moslims ervoor vechten.”

* “Op de laatste dag zullen de wonden van zij die gewond zijn op de weg van Allah zichtbaar zijn, en druipen van het bloed, maar hun geur zal als muskus-parfum zijn.”

* “Sneuvelen op de weg van Allah vereffent alle zonden (maar niet de schulden).”

* “Hij die sterft en nog niet voor de islam gevochten heeft, noch zelfs bij zichzelf gedacht heeft : ‘Allah geve dat ik een strijder word die sterft op de weg van Allah’, hij is als een huichelaar.”

* “Strijden op de weg van Allah, of daartoe besluiten, is een goddelijke plicht. Wanneer uw imaam u beveelt om te gaan vechten, gehoorzaamt hem dan.”

Samen met de feitelijke strijd van Mohammed tegen de ongelovigen vormt dit “woord bij de daad” een sterke religieuze motivering voor alle vrome moslims, ook de hedendaagse, om niet-moslims als vijanden te zien en te behandelen. Als u, net als ik, moslims kent die oprecht vriendelijk en verdraagzaam zijn, dan is dat geen verdienste van de islam, maar een verdienste van die mensen in weerwil van de islam. Zij zijn goede mensen, maar slechte moslims.

 
Copyright © 2024 Koenraad Elst. All Rights Reserved.
Joomla! is Free Software released under the GNU/GPL License.