Veertig jaar geleden, op 2 december 1954, sprak de Amerikaanse senaat een blaam uit over de Republikeinse senator uit Wisconsin, Joseph McCarthy, waardoor een einde kwam aan zijn werk in het Permanent Investigating Subcommittee, de senaatskommissie die de kommunistische infiltratie in het openbaar leven van de VS onderzocht. Let wel, deze blaam betrof niet enige onjuistheid in McCarthy's aantijgingen tegen gedoodverfde kommunisten, maar een geval van beledigend taalgebruik jegens een andere senaatskommissie. Toch is de naam McCarthy synoniem geworden met een "hysterische" en "paranoïde" anti-kommunistische "heksenjacht", waarbij ook tal van eerbare, demokratisch gezinde medeburgers valselijk als kommunist gebrandmerkt werden. Het is tijd om dat beeld wat bij te stellen.
Het verlies van China
Men kon eenvoudig in de werken van Lenin en andere erkende ideologen verifiëren dat het kommunisme de verovering van de hele wereld beoogde, en dat daartoe alle middelen gebruikt zouden worden (slechts beperkt door strategische, niet door morele overwegingen), ook infiltratie in de instellingen van "bourgeois-demokratische" staten. In de VS was men onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog met de neus op deze feitelijkheid gedrukt, ondermeer door de onthullingen van spionage in de VS door de overlopers als Igor Gouzenko in september 1945. De ernst van de kommunistische dreiging op wereldschaal werd vervolgens ondubbelzinnig gedemonstreerd door de machtsovername in de Oosteuropese landen, de poging tot machtsgreep in Griekenland (waar de VS de Britse interventiemacht moesten bijspringen), en vooral door de overwinning van Mao Tsetoeng in de Chinese burgeroorlog (1946-49).
De rechtzetting van de nu heersende visie op Mao's machtsgreep is werk voor een volgend artikel. Wat we hier alvast moeten stellen, is dat beleidsdaden van de VS-regering (de trouweloze zgn. bondgenoot van de wettige Chinese regering van Tsjiang Kaisjek) een doorslaggevende rol in Mao's zege gespeeld hebben; en dat het VS-beleid tot 1948, toen het al te laat was om het tij te keren, geïnformeerd was door een bijzonder welwillende kijk op het maoïsme. Hoewel Mao zichzelf altijd expliciet als kommunist en volgeling van Stalin omschreef, hield de leidende klasse in de VS hardnekkig vast aan het verhaaltje dat Mao alleen maar een "agrarisch hervormer" was: d.m.v. een flinke dosis ekonomische hulp zou hij zeker in het pluralistisch-demokratische kamp gebracht (of "gehouden") kunnen worden.
Het China-beeld van de VS-regering werd in doorslaggevende mate bepaald door het parastatale Institute of Pacific Relations, dat bemand was met gedreven voorstanders van een machtsoverdracht aan Mao. Sommige IPR-mensen waren kommunistische partijleden, bv. de financier Frederick Vanderbilt Field, anderen waren informele, louter ideologische Mao-supporters, zgn. fellow-travellers, bv. Owen Lattimore. Deze "reisgezellen" waren mensen die zich niet aan de partij-discipline onderwierpen maar de kommunistische doelstellingen wel steunden; Lenin had voorzien dat dit type van groot nut kon zijn als wegbereider van kommunistische machtsovernames. In ieder geval waren de IPR-mensen de eerste verdachten toen de VS-leiding zich de vraag ging stellen wie "het verlies van China" bewerkstelligd had. Toen de kommunistische infiltratie in deze strategische instelling eenmaal duidelijk was, drong het vermoeden zich op dat dit slechts een stukje van een wijdvertakt infiltratienetwerk vormde. Alleszins stof genoeg voor een ernstig onderzoek, vooral in het State Department (Buitenlandse Zaken).
McCarthy beschuldigt
Een van de bekendste verdachten was BZ-topambtenaar Alger Hiss, die ondermeer betrokken was geweest bij de opstelling van het Verdrag van Jalta, de uitverkoop van Oost-Europa aan Stalin. Zijn proces wegens spionage eindigde onbeslist, maar nadien bleek dat hij zich eruit gepraat had door meineed, en voor dat feit werd hij tenslotte wel veroordeeld op 21 januari 1950. Kort daarop, op 9 februari 1950, formuleerde senator McCarthy tijdens een speech in Wheeling (West Virginia) de aantijging dat het State Department in ernstige mate door kommunisten geïnfiltreerd was.
Er was inhoudelijk weinig origineels in zijn speech, waarvan een deel bijna letterlijk herhaalde wat ene Richard Nixon kort tevoren ook betoogd had. Al enkele jaren onderzocht het House Un-American Activities Committee de kommunistische banden van publieke figuren, met als meest opzichtig mikpunt het linksgerichte Hollywood-milieu (met ondermeer Walt Disney als informant). Het FBI kon in de volgende maanden enkele belangrijke Sovjet-agenten arresteren, wier bekentenissen de aktieve binding tussen de Sovjet-strategie en de Amerikaanse linkerzijde nog bevestigden. Op 25 juni begon de kommunistische invasie van Zuid-Korea, en daarmee kwam McCarthy's kampanje helemaal op dreef.
Het is de job van het parlement, de bestuurders te kontroleren, en McCarthy nam die demokratische plicht ernstig. Hij ondervroeg dus mensen die verantwoordelijke posities hadden in overheidsdiensten en in het leger. Als getuigen ten laste traden vooral tal van ex-kommunisten op, die in de nu dominerende versie als "beroeps-anti-kommunisten" afgedaan worden, maar van wie men niet kon ontkennen dat zij goed op de hoogte waren. In duidelijke gevallen van spionage volgde rechtsvervolging, meestal was ontslag het ergst mogelijke gevolg van een negatieve beoordeling door McCarthy's senaatskommissie.
Botheid
Bepaalde senatoren hadden echter een afkeer van de agressieve ondervragingsstijl van McCarthy en zijn nog bottere assistenten. Zonder zweem van twijfel stelde hij zijn vragen vanuit het perspektief dat de verdachte schuldig was. Men kan hem kwalijk nemen dat hij in zijn rekwisitoor nogal sterk extrapoleerde: vanuit beperkte gegevens plausibele doch onbewezen verreikende konklusies trekken. McCarthy's bewijsvoering dat iemands rol in de politieke besluitvorming objektief de kommunistische belangen diende, of dat iemand in het verleden aan zijn kommunistische sympathieën uiting had gegeven, was doorgaans onberispelijk maar juridisch niet voldoende. (Ook president Roosevelt was objektief een loopjongen van Stalin, en toch was hij geen spion, geen kommunist en geen doelbewuste vijand van de Amerikaanse belangen.)
Anderzijds had hij weinig keus, want krachtens het Vijfde Amendement bij de VS-Grondwet mag men weigeren vragen te beantwoorden wanneer dit op zelfbeschuldiging zou neerkomen, en niemand kwam dus zeggen: "Ja, ik ben kommunist." Dat iemand het Vijfde Amendement inriep om te weigeren oop vragen te antwoorden, kon logisch als aanwijzing voor schuld beschouwd worden, maar juridisch niet. McCarthy moest dus wel een beetje bluffen, een bekende psychologische truuk van onderzoeksrechters om mensen met een slecht geweten de indruk te geven dat ontkennen geen zin meer heeft. Verder moet men er rekening mee houden dat McCarthy in vele gevallen niet over alle informatie beschikte, omdat verdachte ambtenaren door hun hiërarchische oversten beschermd werden, vaak na door hen benoemd te zijn in weerwil van een negatieve FBI-doorlichting. McCarthy werd van meet af aan tegengewerkt door machtige regeringskringen, ook door partijgenoten zoals Prescott Bush (vader van) en vanaf eind 1952 door de nieuwverkozen president Eisenhower. Deze maakte geen werk van het anti-kommunistisch programma waarop hij verkozen was, en zijn aantreden ontnam de Republikeinen het belangrijkste motief om Washington bij de publieke opinie als een spionnennest voor te stellen.
McCarthyisme in de privé-sektor
McCarthy's eigen werk beperkte zich tot omslachtige onderzoeksprocedures gericht op een zeer specifieke groep mogelijke verdachten. Veel omvangrijker was het ostracisme tegen kommunisten op deelstaat- en plaatselijk niveau, en in de privé-sektor. Deze beweging, die men losweg "McCarthyisme" pleegt te noemen, was al gestart jaren vóór McCarthy's aantreden en bleef nog doorwerken tot jaren na zijn uitschakeling. Dertien deelstaten zetten hun eigen parlementaire onderzoekskommissies naar kommunistische aktiviteiten op, en sommige distrikts- en gemeenteraden verordenden zelfs een onderzoek op "loyauteit" (niet-kommunisme) bij aanvragers van bouw- of visvergunningen. Aktiegroepen riepen op tot boycot van de sponsorende firma's van films waarin verdachte akteurs optraden. Filmstudio's dankten akteurs af die op de zwarte lijst stonden. Bedrijven huurden specialisten in om hun eigen personeel op kommunistische smetten te screenen. De hele VS-samenleving was immers hartsgrondig gemobilizeerd tegen het kommunisme, dat op datzelfde ogenblik vrije Koreanen en Amerikaanse VN-soldaten uitmoordde.
"McCarthyisme" is een boeman-term geworden, erger dan "kommunisme". Komt dit doordat zijn bilan zo vreselijk was? Het belangrijkste slachtoffer was alvast geen traan waard: de kommunistische partij werd zwaar gehavend, en na Chroestsjovs onthullingen en de inval in Hongarije viel zij roemloos uiteen. Het aantal rechtstreeks door McCarthy geviseerde individuen bedroeg minder dan tweehonderd. De "slachtoffers" van de bredere anti-kommunistische waakzaamheid op lagere bestuursniveau's en in de privé-sektor telt men in duizenden: een peulschil in vergelijking met de massa-zuiveringen die in dezelfde periode in de Chinese Volksrepubliek plaatsvonden. En wat gebeurde er met die duizenden? Werden zij met een nekschot afgemaakt? Werden zij naar de zoutmijnen gestuurd en bij min 40° in tochtige barakken ondergebracht, om er na enkele jaren slavenwerk te kreperen? Welnee: naast enkele processen wegens spionage en een reeks gelukkigen die alleen een deukje in hun goede naam kregen, was het gevolg voor de meesten dat zij wat schade ondervonden in hun karrière. In haar boek The Age of McCarthyism, A Brief History with Documents (Bedford Books, Boston 1994), schat de linkse historica Ellen Schrecker dat "wellicht tienduizend mensen hun job verloren" (p.92).
Voor sommigen waren dit persoonlijke drama's, bv. voor akteurs die zich (i.t.m. hun scenaristen) moeilijk achter een pseudoniem konden verschuilen om een tweede loopbaan te beginnen, en werkeloos hun beste jaren moesten laten voorbijgaan. Maar voor de meesten bleef het bij een tijdelijk ongemak. Neem bv. de akademici. Vele rektoren oordeelden dat "KP-leden hun intellektuele onafhankelijkheid hadden opgegeven en dus onbekwaam waren tot lesgeven" (p.82, overigens hetzelfde argument dat de ULB gebruikt om gelovigen te weigeren) of dat zij "intellektueel oneerlijk waren en nalatig in hun plicht om de waarheid te zoeken en te onderwijzen" (p.83). Gevolg: "bijna honderd" plus "nog enkele honderden" akademici verloren hun job in de jaren '50. Echter, begin jaren '60 "keerden de meeste verbannen professoren terug naar de akademische wereld, maar hun karrière had intussen wel schade opgelopen" (p.84).
De "heksenjacht" trof verhoudingsgewijs slechts een handvol mensen, die dan nog lang niet allemaal onschuldig waren, en liet hen hun vrijheid en burgerrechten. Kortom, miljoenen Russen en Chinezen zouden alles gegeven hebben om hun rechters en beulen tegen McCarthy te kunnen inruilen. Wie over McCarthy begint zonder daarbij ook Stalin en Mao in duizend keer strengere termen te veroordelen, is hypokriet en geeft zijn partijdigheid bloot.
Anti-anti-kommunisme
Waren McCarthy en zijn medestanders onfair in hun beoordeling van mensen als "kommunisten"? Schrecker geeft toe dat de fel geviseerde filmindustrie "een levendige linkse gemeenschap omvatte met een aktieve kern van zowat driehonderd kommunisten" (p.79); en dat de zwarte lijst weliswaar enkele "echte onschuldigen" vermeldde, maar dat "de meeste getroffenen in of dichtbij de kommunistische partij geweest waren" (p.81). In zijn associatie van bepaalde individuen met de kommunistische ideologie en beweging had McCarthy meestal gelijk, ook al overdreef hij als hij hen daarom als partijlid bestempelde. Vraag maar eens aan iemand die schamper doet over McCarthy de naam van een paar mensen die door hem valselijk met het kommunisme geassocieerd zijn.
Zijn centrale fout was dat hij de kategorieën fellow-traveller en card-carrying communist (meeloper en partijlid) nogal eens door elkaar haalde. Dat is net zo onzindelijk als de gewoonte van de hedendaagse multikul-McCarthyisten om elke andersdenkende voor "racist" uit te krijten. Door zulke overdrijvingen gaf McCarthy, met de gretige hulp van de media, een geweldige stimulans aan het zgn. "anti-anti-kommunisme" (zoals de huidige anti-racistische overkill in brede kring een "anti-anti-racisme" opwekt). Die tendens is sindsdien normatief gebleven.
McCarthy's stijl, stem en uiterlijk vormden in het beginnend televisietijdperk een ernstige handikap, en de menselijke fouten die ook hij wel eens maakte, werden door de vijandige pers enorm opgeblazen en genadeloos uitgebuit. Het monster dat de media van McCarthy maakten, en de verdere stereotypering sindsdien, hebben aan de belanghebbenden een stevig aangrijpingspunt gegeven om het anti-kommunisme zwart te maken. Zelfs vele konservatieven en anti-kommunisten doen erg denigrerend over hem: "Zijn bedoeling was goed, maar zijn methodes..." Dat dit voor zijn kollega's in Washington veelal slechts een voorwendsel was om de strijd te staken, blijkt uit het feit dat zij na zijn ontslag niets deden om hetzelfde doel met andere methodes te verwezenlijken. In ieder geval, hoezeer men zijn methodes ook kan bekritizeren, zijn uitgangspunten waren onberispelijk: het kommunisme streeft wereldheerschappij na, en het gebruikt daartoe ondermeer ook infiltratie in de instellingen van demokratische staten.
Graven in het archief. Nu de archieven in het Oostblok toegankelijk zijn, hebben onze historici en onderzoeksjournalisten volop de gelegenheid om zich aan de bron een preciezer beeld te gaan vormen van de Sovjet-infiltratie in het Westen. Zij maken hiervan echter nauwelijks gebruik. In Duitsland is aan het licht gekomen dat de zgn. Vredesbeweging wel degelijk vanuit het Oostblok gefinancierd werd, precies zoals menige jonge betoger vanwege zijn vader te horen gekregen had; toch heeft niemand in Vlaanderen de moeite genomen om uit te zoeken of onze eigen Vredesbeweging uit hetzelfde vaatje getapt heeft. Het is zeer waarschijnlijk dat zich in Moskou nog massa's gegevens over de "internationalistische" bindingen van de Belgische linkerzijde bevinden, maar men wil ze niet aan het licht brengen.
Het bewijs van deze perfide onwil is zopas nog geleverd door de organizatoren van de ULB-tentoonstelling annex colloquium, Peur du Rouge. Opzet is, aldus De Morgen (7 november), te laten zien met welke "propaganda de machthebbers vroeger bij de bevolking de angst voor het kommunisme probeerden in te boezemen", waarbij die gemene leugenaars volgens ULB-historica Anne Morelli de kommunisten afschilderden als "vijanden van het vaderland, van de familie, van de godsdienst en van de vrijheid". Maar deze vier waarden zijn door het kommunisme in teksten en beleidsdaden wel degelijk tot vijand gekozen; daar was geen woord propaganda bij nodig. Rijst dus de vraag of de angst voor het kommunisme, naast propaganda, ook feitelijke oorzaken had.
Russische historici hadden daarover zeker wat nieuwe gegevens kunnen onthullen, edoch: "Hoe de Russen zelf deze jacht op de roden in het Westen ervoeren, kregen we niet te horen. Dat thema boeit hen blijkbaar niet. Jos Gotovitch (...) had zijn Russische kollega's aangeboden twee sprekers te sturen op kosten van de organizator in Brussel. Maar hij kreeg alleen voorstellen met referaten over de Sovjet-subversie in het Westen." (DM) En dat mocht natuurlijk niet: terwijl Russische historici over massa's nieuw en eerstehands bewijsmateriaal voor de realiteit van de kommunistische subversie beschikken, willen de ULB-historici ons wijsmaken dat het slechts om een boeman ging, waarmee "de bezittende klasse haar eigen angst probeert te verspreiden bij mensen die geen reden tot angst hebben voor sociale veranderingen" (aldus Morelli).
Dat een geschiedenisprofessor het kommunisme kan beschrijven als "sociale veranderingen" die "geen reden tot angst" vormen, is welbeschouwd een schandaal. Onder McCarthy zou zulk misbruik van akademisch gezag voor de verspreiding van pro-kommunistische fabeltjes alvast niet zonder gevolg gebleven zijn. Men kan de doordrammer uit Wisconsin veel verwijten, maar deze ene verdienste moet men hem nageven: in zijn tijd was "kommunist" een even schadelijk en stigmatizerend scheldwoord als "fascist" of "nazi". In dat opzicht zouden we vandaag een nieuwe McCarthy kunnen gebruiken.
(Nucleus, ca. 1994)
|