Europa in de schaduw van Azië PDF Print E-mail
Written by Koenraad Elst   
Thursday, 18 July 2013 14:02

 

            Hugo Van de Voorde, geboren in 1938, heeft er een loopbaan als leraar en inspecteur geschiedenis in het middelbaar onderwijs op zitten. Ik heb ooit nog een lestekst van zijn hand over het moderne China besproken die als schoolvoorbeeld (c’est le cas de le dire) kon dienen van de pro-maoïstische verdwazing in de jaren ‘70. Geen verwijt, ik heb er toen ook aan meegedaan, maar het verschil was dat ik toen nog in de lerende levensfase zat en hij al lang in de docerende.

            Al komt het verstand dus niet voor de jaren, op de duur breekt het toch nog door, desnoods op de pensioenleeftijd.  En hier is dan een lijvig boek van hem waarvoor hij in zijn nu talrijke vrije uren blijkbaar rustig de tijd genomen heeft, en dat wel aanbeveling verdient. Nou ja, Wim Wertheim, dwaalprofeet van Mao’s weldaden, wordt hier nog steeds als gezaghebbende referentie opgevoerd wordt, p.116; inmiddels heeft de auteur een nieuw en conventioneler maar welbeschouwd ook allerminst heilig idool gevonden in F.D. Roosevelt, die de uitvoerende macht enorm (en anti-democratisch) versterkte ten nadele van die van de volksvertegenwoordiging, p. 237.  Van non-conformisme kan hij niet verdacht worden.

Een van de belangrijkste hedendaagse tendenzen, de relatieve neergang van Europa en de spectaculaire opgang van Azie, en met name Oost-Azie, wordt hier in zijn historisch kader geplaatst. Als overzicht van feiten voor de kennisarme generatie kan dit boek enige jaren als standaardwerk dienen, bijvoorbeeld ter voorbereiding van het diplomatiek examen.

            In 1750 was China goed voor 30% van de verhandelde wereldproductie, in 1900 nog voor 6%.  Wat was er fout gegaan?  “De kanteling van circa 1800 was de kroon op een evolutie die al enkele eeuwen bezig was.” (p.116)  De discontinue wijziging in de verhoudingen tijdens de industriële revolutie was het resultaat van geleidelijke evoluties in de eeuwen daarvoor.  Maar welke?  De notie van de “high equilibrium trap” van Mark Elvin schijnt hier te helpen: door de voorafgaande sterke bevolkingsstijging was de arbeid goedkoop, zodat er niet geïnvesteerd werd in arbeidsbesparende technologie.  China deed het zo goed dat het leed onder de “wet van de remmende voorsprong”, zoals Jan Romein dat noemde.  Verder erkent ex-Mao-fan Van de Voorde het voordeel van de “kapitalistische productie- en distributiestructuur”, waarbij de staat nauw met de ondernemers samenwerkte om via wetgeving een infrastructuur en een gunstig ondernemingsklimaat te scheppen. 

Ten slotte waren er onmiskenbaar de roverspraktijken van de toen militair sterkere Westerse mogendheden. De auteur gaat nauwelijks in op de Opiumoorlogen, hoewel die toch echt illustreren dat de nazinderende haat tegen het kolonialisme in de ex-Derde Wereld toch wel enig begrip verdient. En dan was China niet eens een kolonie; in echte koloniën zoals India (goed voor 24% in 1750, nog 2% in 1900) werd de inheemse nijverheid doelbewust afgebouwd en gesmoord om de markt open te stellen voor de producten van de nieuwe industrieën in het moederland.

Goed, tot zover de voorgeschiedenis.  Dit boek schetst echter vooral hoe Japan en China zich uit de slag getrokken hebben tijdens en na de Koude Oorlog om economische supermachten van vandaag resp. van morgen te worden.  Japan begon er al in de 19de eeuw aan en wist zich op enkele decennia bij het clubje van koloniale mogendheden te voegen.  In China zouden momenten van economische vooruitgang onder de Republiek (1911-49, waaronder ook, minder bekend, tijdens de Japanse bezetting, 1937-45) door burgeroorlogen en communistisch wanbeleid zonder vrucht blijven.  Japan zou zich na de nederlaag van 1945 spoedig herstellen, China is vooral sedert de hervorming van Deng Xiaoping in de jaren ’80 in zijn element gekomen.  U leest er af en toe eens een fragment over in de media, maar hier komt het mooi op een rijtje: de combinatie van staatscontrole en vrije markt die in beide landen eigenlijk de sleutel tot het succes gevormd hebben.  China zou niet uit de stagnatie van het Mao-tijdperk gekomen zijn als het niet de lang gefnuikte energie en creativiteit van zijn bevolking enige vrijheid gegeven had, maar zonder meer alle remmen los gooien zou ook niet de oplossing geweest zijn. 

Dat leert het voorbeeld van Japan en vervolgens van de zogenaamde Tijgers ten tijde van hun grote doorbraak.  In weerwil van aanmaningen van de gebruikelijke verdachten, van de Wereldbank tot The Economist, schermden zij zich gedeeltelijk af van de al te felle wind van de vrije wereldhandel om het kasplantje van een beginnende moderne economie niet te laten kapot maken.  De desastreuze gevolgen van een onoordeelkundige en ongebreidelde liberalisering, ondermeer in het Rusland van Boris Jeltsin en het Argentinië van Carlos Menem, en vooral natuurlijk het eigen welslagen, sterken de betrokken regimes in de juistheid van hun aanpak.  Ook na het bankroet van het socialisme mag de politiek, idealiter het domein van de volkssoevereiniteit, wel degelijk regelend optreden in het economisch leven.

Dit boek brengt geen simpel hoera-verhaal.  Zo is onze ex-maoïst erg gevoelig voor de sociale misstanden die de groei in China vergezellen.  Bovendien blijkt dat de groeicijfers bij nadere ontleding niet altijd even spectaculair zijn.  Wanneer een Japans bedrijf een assemblagefabriek opent in China, dan worden de uitgevoerde afgewerkte producten in de statistieken van China’s export opgenomen, terwijl zij allerlei componenten bevatten uit het moederbedrijf in Japan en uit toeleveringsbedrijven in weer andere landen.  Geen verhaal over het dreigende “Gele gevaar” hier, ook al omdat de auteur het globaliseringsproces fundamenteel wel genegen is, want in een wereld van onderlinge afhankelijkheid doet uiteindelijk iedereen zijn voordeel met de groei van de anderen.  Wel reden voor kritiek op het “verkrampte” Washington dat met al zijn intelligence agencies en dure think-tanks de polsslag van de nieuwe wereld maar niet schijnt te vatten.

Koop dit boek vooral snel, want dit genre veroudert spoedig, althans toch zijn laatste, op de actualiteit toegespitste hoofdstukken.  Het is nu erg up-to-date, bijvoorbeeld in zijn verslag van de hier onvoldoende besefte heropleving van Japan na een decennium economische slapte.  Relatieve slapte, want het bleef toch ononderbroken de tweede economie ter wereld, en China zal nog flink zijn best moeten doen om Japan te evenaren. 

Noteer overigens dat Japan na Rusland het eerste land in de geschiedenis is dat louter door lage geboortencijfers aan een bevolkingsdaling begonnen is.  China zal door zijn strenge geboortebeperkingspolitiek spoedig volgen, en beide landen wensen hun grondgebied voor hun eigen bevolking voor te behouden, anders dan Europa dat zijn “demografisch probleem” door immigratie meent te kunnen “oplossen”.  Maar is er eigenlijk wel een demografisch probleem, zoals de migratieprofeten ons inpeperen?  De Japanners zien het best zitten om hun eilandjes onder wat minder mensen te moeten verdelen.  De voortschrijdende automatisering (die, zoals Paul De Grauwe opgemerkt heeft, de echte, “structurele” oorzaak is van de afbouw bij onze autofabrieken) maakt dat de economie met steeds minder arbeidskrachten voort kan, zodat het geen ramp hoeft te zijn om een omvangrijk contingent oudjes mee te voeren die werkeloos van hun nadagen genieten. 

Signaleren we tenslotte nog de gebruikelijke tekens van afwezigheid van een vaardige oriëntalistenhand in de redactie van dit boek.  Men zegt in China niet “keizer Qianlong” maar veeleer “de Qianlong-keizer”, “de Kangxi-keizer” enz., want de naam beduidt de regeerperiode, niet het individu dat op de troon zit.  Idem voor Japan: “de Meiji-keizer”, “de Shôwa-keizer” (Shôwa Tennô), al is deze laatste buiten Japan beter bekend onder zijn individuele naam, “keizer Hirohito”.  De naam van zijn bestuursperiode, Shôwa, “lichtende vrede”, na zijn dood ook zijn postume naam, is wel ironisch voor de keizer die Japan de grootste oorlog aller tijden inloodste en zijn land aan de enige vreemde bezetting uit zijn geschiedenis blootstelde. 

Verder is er de welhaast onvermijdelijke puinhoop in de transcriptie van vreemde namen, bv. Mikhail Gorbatsjov, met Engelse kh en Nederlandse tsj.  Voor een aloude China-fan als Hugo Van de Voorde zou het echt niet mogen dat de inmiddels ingeburgerde pinyin-transcriptie, als in Mao Zedong, hier nog door elkaar gebruikt wordt met oudere systemen, bv. Kiangsi (pinyin Jiangxi), Yenan (Yan’an) of K’ang-hsi (Kangxi).  Ik herhaal mijn voorstel aan de uitgevers: als u niet langer uw blazoen door zulk gepruts van Piet Snot wil laten ontsieren, betaalt u mij dan een eerlijk loon en ik ruim die Augiasstal wel op.

 

Hugo Van de Voorde: Het Gouden Oosten. Europa in de Schaduw van Azie, Pelckmans, Kapellen, 367 pp.

 

(Kort Manifest, januari 2007)

 
Copyright © 2024 Koenraad Elst. All Rights Reserved.
Joomla! is Free Software released under the GNU/GPL License.