2. De onderdrukking van islamkritiek
2.1. Schrijfster gelauwerd, boek verbrand
(Dit is de tekst van een artikel dat ik in juli 1994 tevergeefs aan enkele dagbladen aangeboden heb.)
In de beroering rond de Bangladesji vrouwenarts en schrijfster Taslima Nasrin zijn er vreemde dingen gebeurd. Een vergelijking brengt ze meteen aan het licht, bv. met de kommotie destijds rond De Goelag-Archipel van Aleksandr Solzjenitsyn. Stel je voor dat allen die hun sympathie met Solzjenitsyn betuigden, strikt vermeden om met één woord te reppen over de inhoud van zijn werk, over het kommunisme en de kampen. Dat is gewoon ondenkbaar, en het is ook niet gebeurd. Er waren natuurlijk linksen die Solzjenitsyn haatten omdat hij de schijnwerper richtte op feiten die zijzelf ontkenden, maar zij hadden niet de slechte smaak om plots Solzjenitsyn te gaan toejuichen; zij keken de andere kant op. Maar wie Solzjenitsyn steunde, sprak vooral wèl over de Goelag.
Of herinner u de moord op Steve Biko. Kan men zich voorstellen dat een sympathizerend rouwverslag zou nagelaten hebben, de Apartheid aan te klagen en Biko's strijd ertegen in de verf te zetten? Natuurlijk niet: niemand was zo hypocriet om tegelijk Biko te prijzen en de Apartheid tegen kritiek af te schermen.
Wat toen ondenkbaar was, is tegenover Taslima Nasrin de norm. Ziedaar een Solzjenitsyn wiens Goelag Archipel zelfs door zijn eigen sympathisanten doodgezwegen wordt. De twee stellingnames die de schrijfster elk een doodvonnis opgeleverd hebben, worden in geen enkel perscommentaar gesteund of zelfs maar besproken, en meestal niet eens vermeld, ook niet in de reeks "open brieven aan Taslima Nasrin" van Bernard-Henry Lévy en andere modieuze auteurs.
Eén thema, reden voor het jongste doodvonnis, is de rol van de basisdoktrine van de islam (niet van een marginaal "fundamentalisme") in de onderdrukking van de vrouw. Naast haar betwiste uitspraak dat "de Koran grondig moet herschreven worden", heeft Nasrin in andere interviews gezegd dat zijzelf atheïst geworden is, dat de Koran soms fout is, dat de islam intolerant is en de vrouw als slaaf behandelt, dat de vrouwen zich buiten de islam moeten plaatsen. Het blijkt dat niemand zulke standpunten zelfs maar wil bespreken, tenzij om ze als "racistische vooroordelen" te verfoeien. Ook Rushdie's onleesbare boek De Duivelsverzen is nooit grondig besproken, maar dat was gewoon omdat men er weinig van begreep (in een notedop: de islam is een vergissing, want de Koran komt niet van God maar van Mohammed). Van Nasrins uitspraken (in een notedop: de islam is schadelijk) begrijpt men echter onmiddellijk dat ze in Europa evengoed als in Bangladesj taboe zijn. Wie hier voor eigen rekening Nasrins uitspraken herhaalt, kan erop rekenen, in zijn goede naam en zo mogelijk in zijn karrière getroffen te zullen worden. Vraag dat maar na bij Jean-Claude Barreau, de Franse topambtenaar die in 1991 ontslagen werd wegens een islam-kritische publikatie; of bij "Mohamed Rasoel"; of bij Voltaire, wiens toneelstuk Mahomet ou le fanatisme in Genève uit het programma van de Voltaire-herdenking geweerd werd.
Het andere thema, dat Nasrin vorig jaar een eerste doodvonnis opleverde, is het rauwe feit van de terreur tegen niet-moslims in moslim-landen. Haar boek Lajja (schaamte) behandelt niet alleen de pogroms tegen de hindoe minderheid van Bangladesj in december 1992, zoals vaak beweerd is (nl. om deze pogroms te kunnen minimalizeren als een eenmalige gebeurtenis en zelfs als het gevolg van een provokatie door de geviseerde gemeenschap). Het verhaalt op basis van historische gegevens de lijdensweg van een hindoe-familie sedert de dekolonizatie in 1947: onteigening, verkrachting, verminking, kidnapping, onderduiken, en tenslotte de vlucht naar India.
Lajja is een mijlpaal, omdat voor het eerst een auteur van moslimsen huize de aandacht vestigt op het onrecht dat de islam de niet-moslims systematisch aandoet. De indianen hadden tijdens hun onderwerping door de kristenen tenminste nog een pater Bartolomé de las Casas die het onrecht beschreef en aankloeg, maar uit de islamgeschiedenis is geen dergelijke figuur bekend. Toch is aan Nasrin in de interviews met Der Spiegel, de Australische TV en Le Nouvel Observateur zelfs geen vraag gesteld over de inhoud van Lajja.
De recensies van de Penguin-vertaling in de engelstalige pers gaan er ook zo min mogelijk op in. The Guardian spreekt op de voorpagina van "een boek dat een taboe doorbreekt", wat klopt, maar de recensie binnenin springt vlug over de boodschap van Lajja heen naar veiliger thema's zoals feminisme en vrije meningsuiting. De weinige recensenten die echt op de inhoud ingaan, komen er zelfs voor uit dat ze dit boek liever niet hadden zien verschijnen. The Independent doet het boek af als "onverantwoordelijk", want bruikbaar voor "anti-moslim propaganda", en herhaalt de inmiddels konventionele leugen die de aandacht van Lajja moet afleiden: "Haar misdaad was, zich tegen fundamentalisten te keren die de vrouwenemancipatie vrezen" (ze deed dat al jaren maar dat leverde geen doodvonnis op, Lajja wel). The Times Literary Supplement noemt Nasrins bronnen "pseudo" en trekt het hele verhaal in twijfel.
Een ander merkwaardig feit: niemand gaat de mening van de betrokken opgejaagde gemeenschap vragen, hoewel de kommotie rond Lajja daartoe bij uitstek een aanleiding is. Hun getuigenissen gaan verzamelen is een kiese opdracht, want zulke mensen zijn vaak te bang om veel te zeggen. Zo hoorde ik ooit mgr. Teissier, bisschop van Algiers, in besloten kring vertellen dat de kristenen er in angst leven, om hem nadien in een krant te zien verklaren dat alles er dik in orde is. Zelfs bij vluchtelingen uit Bangladesj die buiten gevaar waren, heb ik een grote tegenzin vastgesteld om hun lotgevallen mede te delen; juist daaraan herkent men echte vluchtelingen.
En dan komt er een schrijfster die haar leven op het spel zet om hun verhaal te vertellen; maar haar zogezegde sympathizanten doen wat ze kunnen om dat verhaal weer in de doofpot te stoppen. Zij sympathizeren met Taslima Nasrin als slachtoffer en als feministe, maar niet in de hoedanigheden die de mollahs vertoornd hebben: als reporter van moslim-terreur en als kritikus van de islam. Op die punten zijn de weldenkende intellektuelen veeleer de bondgenoten van de mollahs die haar het zwijgen willen opleggen.
De krampachtige pogingen van onze akademici en media om de islam voor fundamentele kritiek af te schermen, is niet zo onschuldig. De Apartheid is afgeschaft doordat er een wereldwijde protestbeweging tegen die vorm van onderdrukking op gang gekomen is, beweging die zelfs het stijfkoppige en materieel zelfvoorziende Zuid-Afrika niet kon negeren. Daarentegen is Bangladesj, dat als geen ander land van buitenlandse hulp afhankelijk is, rustig in staat om sluipende maar doeltreffende etnische zuiveringen door te voeren, omdat geen haan ernaar kraait. Dat zelfs geringe druk op Bangladesj zeer effektief kan zijn, bewijst het intrekken van de officiële aanklacht tegen Taslima Nasrin; voor een gedoodverfde feministe wier frontale islamkritiek door verzwijging in de media toch onschadelijk gemaakt is, willen onze diplomaten en media nog wel iets doen, maar de miljoenen gewone slachtoffers worden doodgezwegen en in de steek gelaten. De islamwereld mag, het ene land na het andere, rustig allerlei wettelijke diskriminaties tegen de minderheden verordenen (en daarnaast ook feitelijke diskriminaties en pesterijen laten betijen): niemand die tegen die onverdraagzaamheid in het geweer komt, uit vrees om als "onverdraagzaam" gebrandmerkt te worden.
|